ECLI:NL:RBDHA:2024:9858
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 31 mei 2022 afgewezen, en dit besluit werd in een later bezwaar op 21 februari 2023 bevestigd. De rechtbank constateert dat er een motiveringsgebrek is, omdat de staatssecretaris geen beoordeling heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en op zesjarige leeftijd uit Nederland vertrok, heeft op 4 januari 2022 een aanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet kan aantonen dat hij ten minste vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat Nederland niet het meest aangewezen land voor hem is. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar stelt vast dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser, gezien zijn langdurige verblijf in Turkije. Eiser heeft ook betoogd dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80 van het Associatieverdrag, maar de rechtbank oordeelt dat deze rechten verloren zijn gegaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging geen fouten heeft gemaakt en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.