ECLI:NL:RBDHA:2024:9858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL23.5731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 31 mei 2022 afgewezen, en dit besluit werd in een later bezwaar op 21 februari 2023 bevestigd. De rechtbank constateert dat er een motiveringsgebrek is, omdat de staatssecretaris geen beoordeling heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en op zesjarige leeftijd uit Nederland vertrok, heeft op 4 januari 2022 een aanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet kan aantonen dat hij ten minste vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat Nederland niet het meest aangewezen land voor hem is. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar stelt vast dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser, gezien zijn langdurige verblijf in Turkije. Eiser heeft ook betoogd dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80 van het Associatieverdrag, maar de rechtbank oordeelt dat deze rechten verloren zijn gegaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging geen fouten heeft gemaakt en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 31 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Op 29 november 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank laten weten dat het besluit een motiveringsgebrek kent, omdat er geen beoordeling is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM.
1.3.
Op 19 februari 2024 is eiser daarom aanvullend gehoord. De staatssecretaris heeft op 15 maart 2024 een aanvullend besluit genomen en overwogen dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
1.4.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede gericht tegen het aanvullende besluit.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond, omdat het besluit van 21 februari 2023 onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van de besluiten op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleidende opmerkingen
4. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994. Op zesjarige leeftijd is hij uit Nederland vertrokken. Sindsdien verblijft hij in Turkije. Eiser heeft op 4 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van de terugkeeroptie.
De bestreden besluiten
5. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren rechtmatig in Nederland verblijf heeft gehad en naar het oordeel van de staatssecretaris Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser. Hij voldoet dus niet aan de voorwaarden van artikel 3.92, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80 van het Associatieverdrag EEG-Turkije (Associatieverdrag). Tot slot stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat afwijzing niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Heeft de staatssecretaris eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van wedertoelating terecht afgewezen?
6. Eiser betoogt allereerst dat hij ten minste vijf jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Hij heeft meerdere objectief verifieerbare stukken overgelegd waaruit dat blijkt. Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor hem. De staatssecretaris heeft namelijk niet alle indicaties betrokken die zijn opgenomen in paragraaf B9/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hoewel eiser niet miskent dat hij enige tijd in Turkije heeft gewoond, blijft vaststaan dat hij in Nederland is geboren en gedurende zijn jonge en meest vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht. Sinds het overlijden van zijn vader heeft eiser bovendien niemand meer in Turkije, omdat al zijn broers in Nederland wonen.
6.1.
Op de zitting heeft de staatssecretaris toegegeven dat eiser in bezwaar wel degelijk documenten heeft overgelegd die indiceren dat eiser ten minste vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit maakt volgens de staatssecretaris echter niet dat eiser aanspraak maakt op een verblijfsvergunning op grond van wedertoelating. Hij voldoet namelijk niet aan het cumulatieve vereiste dat Nederland het meest aangewezen land is voor hem.
6.2.
Omdat de staatssecretaris op de zitting heeft toegegeven dat er inderdaad stukken zijn die indiceren dat eiser ten minste vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven, kleeft aan het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek. Dit brengt mee dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd.
6.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. De staatssecretaris heeft zich namelijk op het standpunt mogen stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de staatssecretaris bij deze beoordeling beoordelingsruimte heeft en dat de rechtbank dit oordeel dus enigszins terughoudend moet toetsen. De staatssecretaris heeft in het nadeel van eiser mogen meewegen dat eiser op zesjarige leeftijd uit Nederland is vertrokken naar Turkije en dat hij daar tot de dag van vandaag, een periode van 22 jaar, gewoond heeft en zijn leven heeft opgebouwd. Dit betekent dat eiser de jaren waarin hij gevormd is, zoals tijdens zijn schooltijd, in Turkije heeft doorgebracht en dat hij de periode waarin hij in Nederland verbleef niet bewust heeft meegemaakt. De enkele omstandigheid dat eisers broers in Nederland verblijven, maakt dit niet anders nu eiser en zijn broers volwassen zijn en eiser het grootste gedeelte van zijn leven niet met hen heeft samengeleefd. Ook heeft eiser niet aangetoond dat er enige noodzaak is voor eiser om bij zijn broers te verblijven. De enkele omstandigheid dat eiser graag bij hen wil verblijven, eiser een cursus Nederlands volgt en bekend is met de Nederlandse cultuur is onvoldoende om te concluderen dat Nederland voor eiser het meest aangewezen land is.
Heeft eiser een recht op verblijf op grond van het Turks Associatierecht?
7. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het Associatieverdrag. Hij kan namelijk rechten ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80. Hij heeft immers de Turkse nationaliteit, is als gezinslid van een Turkse werknemer toegelaten tot Nederland en heeft meer dan drie jaar samengewoond met een Turkse werknemer. Uit het arrest Cetinkaya van het Hof van Justitie volgt dat deze opgebouwde rechten niet zomaar verloren gaan. Een Turkse staatsburger verliest de rechtspositie die hij op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 namelijk pas als diegene gedurende langere tijd zonder gegronde redenen het grondgebied van de lidstaat heeft verlaten. [1] De staatssecretaris overweegt bovendien ten onrechte dat áls eiser al aanspraak zou kunnen maken op artikel 7 van Besluit 1/80, deze rechten zijn te komen vervallen toen eiser de 18-jarige leeftijd bereikte. Hij kon namelijk niet direct een aanvraag indienen toen hij deze leeftijd had bereikt. Zijn vader was ziek en niet in staat om voor zichzelf te zorgen. Als jongste en enige zoon in Turkije moest eiser noodgedwongen de zorg van zijn vader op zich nemen. Toen eisers vader in 2021 overleed, had eiser geen reden meer om in Turkije te blijven en besloot hij terug te willen keren naar Nederland.
7.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat de staatssecretaris op de zitting heeft toegegeven dat eiser in beroep alsnog stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat eisers ouders werknemer waren. Ook kan de staatssecretaris de redenering van eiser volgen dat hem gedurende zijn minderjarigheid niet kan worden tegengeworpen dat hij geen gegronde reden had voor vertrek uit Nederland. Het geschil dat partijen nog verdeeld houdt, is of eisers verblijfsrecht op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 is komen te vervallen toen eiser de leeftijd van achttien jaar bereikte.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht stelt dat eisers rechten die voortvloeiden uit artikel 7 van Besluit 1/80 verloren zijn gegaan. Hij heeft namelijk geen gegronde reden gegeven voor het feit dat hij nog negen jaar nadat hij de leeftijd van 18 jaar bereikte in Turkije heeft verbleven. Hoewel eiser verklaart dat hij niet eerder terug kon keren naar Nederland omdat hij voor zijn vader moest zorgen, heeft hij dit op geen enkele manier nader onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak, zoals door eiser op de zitting is verzocht, prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de vraag wanneer en onder welke omstandigheden geen of niet langer sprake is van een gegronde reden voor vertrek. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de staatssecretaris terecht geoordeeld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven?
8. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen familie- of gezinsleven aanneemt in het kader van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser wordt namelijk financieel ondersteund door zijn broers en ook is sprake van emotionele afhankelijkheid. Bovendien hebben de broers en eiser tot aan de komst van de broers naar Nederland altijd samengewoond.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eiser en zijn broers geen sprake is van financiële en emotionele afhankelijkheid. Ook stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser al sinds het vertrek van zijn broers in 2006 niet meer met hen samenwoont. Met de enkele stelling van eiser dat wél sprake is van samenwoning en financiële en emotionele afhankelijkheid heeft hij dit standpunt onvoldoende bestreden.
Heeft de staatssecretaris een juiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM?
9. De beroepsgrond van eiser waarin hij stelt dat de staatssecretaris een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, heeft eiser op de zitting ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen verdere bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter gelet op dat wat in overweging 6.3 is overwogen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Omdat eiser is vrijgesteld van het griffierecht, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot betaling van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJ EG 11 november 2004, ECLI:EU:C:2004:708 (Cetinkaya).