ECLI:NL:RBDHA:2024:9860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiseres op basis van medische en psychische omstandigheden en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 14 januari 2022 een tweede opvolgende aanvraag ingediend, die op 20 april 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde via beeldbellen deelnamen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder medische of psychische behandeling staat die haar asielaanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft het overgelegde patiëntendossier, dat kort voor de zitting werd ingediend, betrokken bij de beoordeling, maar oordeelt dat dit niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

en haar minderjarige zoon
[naam zoon]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij heeft op 14 januari 2022 een (tweede opvolgende) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 20 april 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris. Op verzoek van haar gemachtigde hebben eiseres en haar gemachtigde via beeldbellen aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring en daarmee de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureverloop en eerdere gegrondverklaring
3. Eiseres heeft op 12 september 2019 een eerste aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres in een ander land van de Europese Unie bescherming geniet. Op 9 november 2021 heeft eiseres een opvolgende aanvraag ingediend, welke niet-ontvankelijk is verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep en hoger beroep zijn beide ongegrond verklaard. Op 14 januari 2022 heeft eiseres een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend, bij beschikking van 1 februari 2023 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is op 13 april 2023 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard. [1]
3.1.
Samengevat heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris eiseres ten onrechte niet had gehoord en het afzien van horen evenmin was gemotiveerd. De rechtbank heeft de staatssecretaris vervolgens opgedragen om deugdelijk te motiveren waarom van horen wordt afgezien of over te gaan tot het horen van eiseres.
3.2.
De staatssecretaris heeft eiseres vervolgens op 28 juli 2023 en op 17 november 2023 gehoord in het kader van een opvolgende aanvraag.
Betrekt de rechtbank het overgelegde patiëntendossier bij de beoordeling van het beroep?
4. Eiseres heeft kort voor de zitting – veertig minuten voor aanvang van de inhoudelijke behandeling - haar patiëntendossier (overzicht journaalregels van de huisarts van de Medische zorg Asielzoekers (RMA) overgelegd. De reden dat de stukken ter onderbouwing van haar medische en psychische problemen pas in een dergelijk laat stadium zijn overgelegd, is gelegen in de moeilijkheden bij het verkrijgen van een medische machtiging. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat meerdere keren is geprobeerd om eiseres een medische machtiging te laten tekenen zodat onderbouwende medische stukken konden worden opgevraagd. Vanwege haar medische problematiek was eiseres alleen niet in staat om deze machtigingen te verstrekken en is dit uiteindelijk met ondersteuning van hulpverleners (toch) gelukt. Ook vertraging in het vervolgens verkrijgen van de stukken maakt dat het patiëntendossier niet eerder kon worden ingebracht.
4.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting primair het standpunt ingenomen dat het zo laat inbrengen van het patiëntendossier in strijd is met de goede procesorde en daarom niet inhoudelijk bij de beoordeling van het beroep moet worden betrokken. Eiseres heeft geen verschoonbare reden gegeven waarom het patiëntendossier pas in een dergelijk laat stadium wordt overgelegd. Subsidiair stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat uit het overgelegde patiëntendossier niet volgt dat eiseres onder medische of psychische behandeling stond of staat.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat later in de procedure nog nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt mogen worden ingediend. Dat mag alleen niet als dat in strijd is met de goede procesorde. Er is sprake van strijd met de goede procesorde als die nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partij(en) wordt belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op een andere manier wordt belemmerd. Voor het beantwoorden van die vraag is doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden. [2]
4.3.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van strijd met de goede procesorde en betrekt het overgelegde patiëntendossier bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. In de eerste plaats is het patiëntendossier overgelegd ter onderbouwing van de al eerder gestelde medische en psychische problematiek van eiseres. Eiseres stelt zich op de zitting terecht op het standpunt dat in de beroepsgronden van 3 mei 2024 al is aangekondigd dat werd geprobeerd om medische stukken te verkrijgen waarbij is aangegeven dat dit (zeer) moeizaam ging. Op dat moment beschikte de gemachtigde van eiseres namelijk nog niet over een medische machtiging. Ook blijkt uit het overgelegde stuk dat op 31 mei 2024 nog contact is geweest met de huisarts, dit onderstreept de actualiteit van het patiëntendossier. Eiseres heeft op de zitting naar een aantal paginanummers uit het patiëntendossier verwezen en toegelicht wat hieruit moet blijken. De rechtbank kon hier vervolgens vragen over stellen en de staatssecretaris kon hierop reageren. Ondanks de late indiening van het patiëntendossier kon een zinvolle bespreking op de zitting plaatsvinden.
4.4.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op 17 juni 2024 zonder nadere onderbouwing een verklaring van een ambulant begeleider heeft overgelegd. In dit stuk wordt ingegaan op de (recente) gezondheidstoestand van eiseres. Gelet op de indiening van het stuk nadat het onderzoek is gesloten, betrekt de rechtbank dit stuk niet inhoudelijk bij haar oordeel. In de verklaring staat dat eiseres onder medische behandeling is/zal staan en dat het daarvoor van belang is dat zij in Nederland kan blijven. Dit nader overgelegde stuk noopt niet tot heropening van deze zaak, omdat het geen informatie van een medisch specialist betreft.
Werpt de staatssecretaris eiseres ten onrechte tegen dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd?
5. Eiseres erkent weliswaar dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft gedaan, zij betoogt echter dat de tegenstrijdige verklaringen – gedaan in het gehoor opvolgende aanvraag – haar niet kunnen worden tegengeworpen. Gelet op haar psychische verwardheid was eiseres niet in staat om gehoord te worden. Daarnaast begreep zij de Libische tolk niet goed, omdat de tolk niet het Arabisch dialect van eiseres sprak.
5.1.
De rechtbank volgt het door de staatssecretaris op de zitting ingenomen standpunt en is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat uit de medische stukken blijkt dat eiseres psychische problemen heeft die de oorzaak zijn van de gedane tegenstrijdige verklaringen. Er zijn geen stukken van behandelaren overgelegd waaruit blijkt dat eiseres behandeld is of onder behandeling staat. Uit het huisartsenjournaal – het voor de zitting overgelegde patiëntendossier – blijkt weliswaar dat eiseres verschillende medische en psychische problemen heeft waarvoor zij met regelmaat de huisarts bezoekt. [3] Hieruit blijkt echter niet dat deze medische en psychische problemen de oorzaak zijn van de tegenstrijdige verklaringen. Ook de in het huisartsenjournaal genoemde PTSS is verder niet met andere medische stukken of een behandelverslag onderbouwd, terwijl eiseres op de zitting heeft toegelicht dat zij een PTSS-behandeling heeft ondergaan. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat niet is onderbouwd dat eiseres door de PTSS en haar psychische problemen niet gehoord kon worden en niet in staat is om consistent te verklaren. Uit haar verklaringen valt anders dan eiseres stelt, niet op te maken dat zij de vraagstellingen niet begrijpt.
5.2.
Ten aanzien van het betoog dat eiseres de tolk niet goed begreep, oordeelt de rechtbank dat het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag hier geen aanknopingspunten voor biedt. Eiseres heeft verklaard dat zij gedurende het eerste deel van het gehoor en het tweede deel van het gehoor de tolk goed begreep. Zij heeft verder niet onderbouwd waaruit de communicatie of het niet begrijpen van de tolk volgt, zodoende slaagt dit betoog – bij een gebrek aan onderbouwing en concretisering – niet.
Is overdracht aan Duitsland in strijd met het interstatelijk vertrouwensbeginsel en moet de staatssecretaris bij Duitsland om garanties vragen?
6. Eiseres betoogt dat zij in Duitsland geen toegang heeft tot adequate opvang. Op de zitting heeft zij toegelicht dat uit algemene informatie in Duitsland naar voren komt dat mensen bij terugkeer niet altijd opvang krijgen. Daarnaast is haar verblijfsvergunning verlopen, daardoor bestaat onduidelijkheid of zij bij terugkeer naar Duitsland recht heeft op verblijf en zo ja of de toegang tot de opvang direct beschikbaar is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de minderjarige zoon van eiseres, zijn belangen zijn niet kenbaar betrokken. Met de enkele verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 18 juli 2019 [4] waaruit volgt dat een lidstaat een verblijfsvergunning niet zomaar kan intrekken, is niet kenbaar in de besluitvorming betrokken wat het voor de minderjarige zoon betekent als hij terugkeert naar Duitsland met de mogelijkheid dat er wellicht geen recht op opvang meer bestaat. De staatssecretaris dient navraag te doen bij Duitsland, voor de minderjarige zoon van eiseres moet een garantie worden verkregen zodat toegang tot de opvang bij terugkeer naar Duitsland gegarandeerd is.
Toetsingskader
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het verlopen van een verblijfstitel niet met zich meebrengt dat een vreemdeling geen internationale bescherming meer heeft. Een internationale beschermingsstatus eindigt alleen na individuele beoordeling van de verleende subsidiaire beschermingsstatus. [5]
6.2.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiseres om het vermoeden dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen, dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [6]
Oordeel van de rechtbank
6.3.
De staatssecretaris heeft zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat Duitsland zich houdt aan zijn internationale verplichtingen, er mag van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Eiseres is er niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. Uit de dossierstukken blijkt dat aan eiseres en aan haar minderjarige zoon een subsidiaire beschermingsstatus in Duitsland is verleend. De subsidiaire status van eiseres is na een informatieverzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening op 11 maart 2024 door Duitsland bevestigt. Uit het stuk van de liaisonambtenaar van 15 april 2024 blijkt dat de liaisonambtenaar contact heeft opgenomen met de Duitse autoriteiten (BAMF). Hieruit volgt dat eiseres nog steeds subsidiaire bescherming heeft in Duitsland. Weliswaar is haar laatst verstrekte verblijfspas verlopen en niet meer verlengd, omdat eiseres sinds 1 oktober 2019 niet meer in Duitsland verblijft. Haar subsidiaire status is door de BAMF echter niet ingetrokken. Gelet hierop hebben eiseres en haar minderjarige zoon bij terugkeer naar Duitsland recht op en toegang tot opvang, zij genieten namelijk nog steeds de rechten die aan de subsidiaire status ontleend kunnen worden. Het is aan eiseres om bij terugkeer naar Duitsland om verlenging van haar verblijfsdocument te vragen. Op de zitting heeft de staatssecretaris zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de bevestiging van Duitsland en van de liaisonambtenaar voor eiseres ook geldt voor haar minderjarige zoon. Eiseres heeft namelijk niet gemotiveerd bestreden of aannemelijk gemaakt waarom dit niet zo zou zijn.
6.4.
De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres en haar minderjarige zoon bijzonder kwetsbaar zijn. Anders dan eiseres betoogt volgt uit haar patiëntendossier niet dat eiseres bijzonder kwetsbaar is en dat daarom aanvullende garanties van Duitsland moeten worden gekregen. De staatssecretaris stelt zich in de eerste plaats namelijk terecht op het standpunt dat eiseres haar medische en met name haar psychische problematiek niet met behandelstukken van een psycholoog of psychiater heeft onderbouwd. Vervolgens heeft eiseres niet onderbouwd, dat de benodigde medische en psychische zorg in Duitsland niet beschikbaar voor haar zullen zijn. Voor de minderjarige zoon van eiseres hoeft de staatssecretaris evenmin bijzondere garanties te verkrijgen. Zijn kwetsbaarheid volgt uit zijn minderjarigheid en gelet op de subsidiaire beschermingsstatus hebben eiseres en haar minderjarige zoon recht op opvang. Dit is zodoende ook voor haar minderjarige zoon voldoende gewaarborgd. Daarnaast hebben zij gelet op de subsidiaire beschermingsstatus recht op (de benodigde) medische zorg. Hier valt psychische zorg ook onder. In het geval van zich voordoende problemen is het aan eiseres om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten.
6.5.
Anders dan eiseres betoogt, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de belangen van het minderjarige kind in de beoordeling zijn betrokken en gewogen. In het voornemen is voor de minderjarige zoon van eiseres een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 3 van het IVRK. Eiseres heeft niet gemotiveerd onderbouwd waarom de door de staatssecretaris uitgevoerde belangenafweging niet volstaat, de stelling op de zitting dat er moet worden gekeken of het kind meer belang heeft om te verblijven in Nederland dan in Duitsland is daartoe onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres en haar minderjarige zoon gelet op bovenstaande overwegingen bij terugkeer naar Duitsland recht op opvang hebben en toegang tot de opvangvoorzieningen en medische zorg. Wat betreft de gezondheidssituatie van eiseres en het effect daarvan op haar minderjarige zoon, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiseres dit niet onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom is niet gebleken dat eiseres bij terugkeer naar Duitsland in een situatie van materiële deprivatie terecht komt.
7. Eiseres heeft haar beroepsgrond dat de staatssecretaris ambtshalve moet toetsen aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 als niet duidelijk is of nog sprake is van een geldig terugkeerbesluit tijdens de zitting ingetrokken. Omdat de beroepsgrond is komen te vervallen, gaat de rechtbank hier niet inhoudelijk op in.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de kennelijk ongegrondverklaring van de (tweede opvolgende) aanvraag van eiseres stand houdt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 13 april 2023, zaaknummer NL23.3801 (niet gepubliceerd).
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, onder 4.1. en ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2.
3.Eiseres heeft op de zitting onder andere verwezen naar paginanummers 2, 3, 4, 6, 7, 12, 22, 27 en 28.
4.ABRvS 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2484.
5.Vergelijk ABRvS 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2484 en ABRvS 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
6.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.