ECLI:NL:RBDHA:2024:9861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
  • K.H.M.M. Otten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan de eiser op 2 mei 2024. De maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 17 mei 2024 oordeelde dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 14 mei 2024. Eiser heeft nu opnieuw beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld. Ten aanzien van de voortvarendheid van de staatssecretaris oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende actie heeft ondernomen, waaronder het aanvragen van een laissez-passer en het houden van een vertrekgesprek. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris niet voortvarend handelt, ondanks het ontbreken van een geplande presentatie bij de Algerijnse autoriteiten.

Wat betreft het zicht op uitzetting oordeelt de rechtbank dat, hoewel er enige tijd is verstreken sinds de aanvraag van de laissez-passer, er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank wijst erop dat de Algerijnse autoriteiten enige tijd nodig hebben om de afgifte van de laissez-passer te regelen en dat eiser zelf ook geen actie heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, en mr. K.H.M.M. Otten, griffier, en is openbaar gemaakt op 24 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 2 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 mei 2024. [1]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 19 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Uit de uitspraak van 17 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek in die zaak, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van sluiten van dat onderzoek, op 14 mei 2024, rechtmatig is.
Voortvarend handelen
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Door de staatssecretaris is een laissez-passer (lp) aangevraagd, maar dit heeft niet geleid tot een daadwerkelijke uitzetting. De staatssecretaris heeft voor het laatst op 28 mei 2024 gerappelleerd. Er is nog geen presentatie gepland bij de autoriteiten van Algerije.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft op 28 mei 2024 schriftelijk gerappelleerd. Ook heeft er op 7 juni 2024 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Hiermee handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend. Dat er nog geen presentatie bij de Algerijnse autoriteiten is gepland, doet hier niet aan af.
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Er is namelijk, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de staatssecretaris, nog steeds geen lp afgegeven. Gelet op de duur van de bewaring en het tijdsverloop sinds de lp-aanvraag van 22 maart 2024 kan niet verwacht worden dat eiser binnen redelijke termijn zal worden uitgezet.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Sinds de lp-aanvraag is slechts een paar maanden
verstreken. Aan de autoriteiten van Algerije mag enige tijd worden gegund om de afgifte
van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen (zoals een presentatie) daarvoor
nodig zijn. Daarbij komt dat de Algerijnse autoriteiten niet hebben aangegeven dat aan eiser
géén lp zal worden verstrekt. Daarnaast blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 7 juni 2024 dat eiser zelf niets heeft ondernomen om vertrek te bespoedigen, terwijl eiser hiertoe wel een inspanningsverplichting heeft. Er is dus geen reden om aan te nemen dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat.
Ambtshalve toetsing
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7531.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS, 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.