ECLI:NL:RBDHA:2024:9915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod ongegrond verklaard

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 28 mei 2024 door de staatssecretaris was opgelegd. Dit besluit was genomen op basis van de vrees dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. Eiser had op 31 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen, maar deze werd op dezelfde dag opgeheven. Eiser heeft zijn beroep schriftelijk afgedaan en op 7 juni 2024 zijn gronden ingediend, waarop de staatssecretaris op 10 juni 2024 een verweerschrift indiende. De rechtbank sloot het onderzoek op 19 juni 2024.

De rechtbank overwoog dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat het terugkeerbesluit voldoende gemotiveerd was. Eiser had aangevoerd dat hij familie in Frankrijk had en daar een asielaanvraag had lopen, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en is bekendgemaakt op 19 juni 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 31 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 7 juni 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 10 juni 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod van twee jaar omvat, heeft verweerder vermeld dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij, de vreemdeling, de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt
of belemmert. Verweerder heeft, met toepassing van artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d.niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
3. Eiser voert aan dat hij in het gehoor voor inbewaringstelling heeft verklaard dat hij familie heeft in Frankrijk. Tevens heeft hij daar een asielaanvraag lopen. Indien hem een inreisverbod wordt opgelegd kan hij niet meer naar Frankrijk en kan hij zijn asielaanvraag niet complementeren. Bovendien kan hij zijn familieleden daar niet meer bezoeken.
4. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat tegen hem een terugkeerbesluit moet worden uitgevaardigd. Verweerder heeft het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd en op grond hiervan een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden. Tot slot zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. De enkele omstandigheid dat eiser in de toekomst zijn familie in Frankrijk wil bezoeken, nog daargelaten dat hij dit niet nader heeft onderbouwd, maakt niet dat het inreisverbod in strijd komt met artikel 8 van het EVRM of dat anderszins sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan een inreisverbod achterwege dient te blijven. [3] Van belang is hierbij ook dat eiser in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het bestreden besluit desgevraagd heeft verklaard dat er geen redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn waarom zou moeten worden afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Voorts heeft eiser weliswaar verklaard dat hij een jaar geleden in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend, maar aangezien hij daaraan heeft toegevoegd dat hij dit heeft gedaan bij een maatschappelijk werker en niet bij de Franse autoriteiten, hoefde verweerder niet aan te nemen dat sprake is van een daadwerkelijke (formele) asielaanvraag op grond waarvan sprake zou zijn van rechtmatig verblijf in Frankrijk. Er is ook geen bevestiging van een asielaanvraag in een andere lidstaat aangetroffen of overgelegd. Ook dit is derhalve geen omstandigheid als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
5. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Beoordeling op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG en artikel 66a, achtste lid, van de Vw.