ECLI:NL:RBDHA:2024:9965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met overschrijding van ophoudingstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 juni 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van eiser plaatsvond in het kader van de algemene politietaak en niet in het kader van vreemdelingentoezicht. Eiser stelde dat de maximale duur van zijn ophouding met 15 minuten was overschreden en dat er slordigheden in de processen-verbaal waren. De rechtbank erkende dat de termijn was overschreden, maar oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat er voldoende gronden waren om eiser in bewaring te nemen.

Eiser voerde verder aan dat zijn identiteit en nationaliteit voldoende duidelijk waren, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23956

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Staandehouding
2. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een verkapte vreemdelingenrechtelijke staandehouding. Daarbij was een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet aanwezig. Zijn staandehouding was daarom onrechtmatig.
3. Uit het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van de wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de verbalisanten) van 9 juni 2024 blijkt het volgende. De verbalisanten kregen rond 19:50 uur een melding van een hondengeleider dat twee personen zich op een locatie bevonden die vrijwel direct aangrenzend is aan een afgesloten kadeterrein. Daarbij liepen zij naar de richting van de ingang van de check in locatie voor de vrachtwagens. Het kadeterrein maakt onderdeel uit van een grensdoorlaatpost. Uit ervaringsgegevens was het de verbalisanten bekend dat veel personen proberen om vanuit de grensdoorlaatpost op illegale wijze naar Groot-Brittannië te reizen. De verbalisanten troffen vervolgens twee personen aan, waaronder eiser, die een tent aan het opzetten waren. Hij voldeed aan het signalement van de hondengeleider. Ook hoorden de verbalisanten van een omwonende dat deze twee personen zich al vanaf 12:00 uur rond de doorlaatpost bevonden. Vervolgens hebben verbalisanten eisers identiteitsgegevens gevorderd op grond van artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staandehouding heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de algemene politietaak (strafrechtelijke bevoegdheid) en niet in het kader van de uitoefening van het vreemdelingentoezicht. Van een verkapte vreemdelingenrechtelijke staandehouding is dan ook geen sprake. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. [1] Dit betekent dat de rechtbank de staandehouding van eiser in deze bewaringsprocedure niet op rechtmatigheid kan beoordelen.
Ophouding
5. Eiser stelt dat de maximale duur van ophouding met 15 minuten is overschreden. Ook bevatten de processen-verbaal een aantal slordigheden. Zo is geen grondslag van de ophouding aangevinkt in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek.
6. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat de maximale termijn voor ophouding van zes uur met 15 minuten is overschreden en er dus sprake is van een gebrek. Ook wordt eiser gevolgd in zijn stelling dat de processen-verbaal slordigheden bevatten. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit geval is daarbij van belang dat er voldoende gronden aanwezig zijn om eiser in bewaring te nemen en dat de duur van de overschrijding van de ophoudingstermijn gering is. Daarnaast zijn de slordigheden in de processen-verbaal niet zodanig dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De grondslag van de ophouding kan wel worden afgeleid uit het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht. Gelet hierop weegt naar het oordeel van de rechtbank het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld niet op tegen het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel.
Grondslag maatregel
7. Eiser voert aan dat hij niet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring kon worden gesteld. Eisers identiteit en nationaliteit waren namelijk voldoende duidelijk voor verweerder, nu hij in diverse registratiesystemen staat. Verder is van belang dat eiser geen weigerachtig gedrag heeft getoond ter vaststelling van zijn identiteit. Hij heeft bovendien nooit meerdere aliassen verstrekt. Eiser stelt verder dat de door verweerder gehanteerde motivering dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, geen rol speelt bij deze bewaringsgrondslag.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Niet is gebleken dat eiser eerder een (origineel) identiteitsdocument heeft overgelegd. Eisers identiteit en nationaliteit staan daarom met onvoldoende zekerheid vast. Dat eiser in een aantal registratiesystemen staat, zijn medewerking verleent en niet eerder meerdere aliassen heeft verstrekt, betekent niet dat zijn identiteit en nationaliteit vaststaan. Gelet hierop is de grond bedoeld in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Hoewel het risico op onttrekking aan het toezicht niet per se een rol speelt bij deze bewaringsgrondslag, volgt uit artikel 5.1c, eerste lid, van het Vb [2] dat wel sprake moet zijn van twee gronden die de maatregel van bewaring kunnen dragen. Verweerder is dan ook gehouden deze gronden te motiveren in de maatregel van bewaring.
Gronden maatregel
9. Als zware gronden [3] staat in de maatregel van bewaring vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Ter zitting heeft verweerder lichte grond 4b laten vallen. Eiser heeft de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn.. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Voortvarend handelen
11. Eiser stelt dat verweerder na de inbewaringstelling geen inspanningen heeft verricht ter vaststelling van eisers identiteit en nationaliteit.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt of dat nu al duidelijk is dat de bewaring onevenredig lang zal duren. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief van 14 juni 2024 meegedeeld dat eiser op 20 juni 2024 in het kader van zijn asielaanvraag zal worden gehoord. In eisers asielprocedure zal zijn identiteit en nationaliteit nader worden onderzocht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat het niet mogelijk zal zijn de asielprocedure binnen de maximale bewaringstermijn vermeld in artikel 59b van de Vw af te ronden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets
13. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, en 27 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:274.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.