ECLI:NL:RBDHA:2024:9970
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Benchaïb, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om een EU-verblijfsdocument. Het bestreden besluit, genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 februari 2024, verklaarde het bezwaar van verzoekster opnieuw ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de uitspraak op het beroep in Nederland kon afwachten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er al een uitspraak was gedaan in de zaak met nummer NL24.12011, die betrekking had op het beroep van verzoekster. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft echter wel geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld. De kosten voor de rechtsbijstand werden vastgesteld op € 875, en daarnaast moest de staatssecretaris het griffierecht van € 187 vergoeden aan verzoekster.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.