ECLI:NL:RBDHA:2025:10016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
09.133301.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en witwassen met gevangenisstraf van 35 maanden

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, witwassen en het aanwezig hebben van 4400 gram hasj. De verdachte, geboren in 1982 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten die verband hielden met de Opiumwet. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 13 februari 2025 en 18 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, en de raadsman, mr. P.B. Spaargaren, betrokken waren. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van bijna zes maanden heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen, waarbij hij gebruik maakte van encryptie-telefoons en betrokken was bij verschillende ontmoetingen en onderhandelingen. De verdachte heeft ook aanzienlijke geldbedragen gewitst, wat een ontwrichtende werking heeft op de economie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend en geboden was, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/133301-23
Datum uitspraak: 18 april 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1982 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 februari 2025 (pro forma) en 18 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 april 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september 2020 tot en met 3 maart 2021 te Rijswijk , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van een groot aantal, althans meerdere, in ieder geval een, blok(ken) en/of (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- één of meerdere PGP-telefoon(s), althans encryptie-telefoon(s), voorhanden te hebben gehad en/of daarvan gebruik te hebben gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededader(s) en/of leverancier(s) en/of afnemer(s) en/of andere derde(n) en/of
- een of meer ontmoeting(en) te hebben gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) te hebben gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) te hebben gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) te hebben (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om voornoemde verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij(en) en/of derde(n) informatie te hebben (op)gevraagd en/of te hebben verstrekt over de prijzen, omvang en/of samenstelling van (de partij (en)) verdovende middelen en/of
- een of meer foto’s van een of meer partij(en) verdovende middelen te hebben gemaakt en/of te hebben laten maken en/of (vervolgens) te hebben verzonden/doorgestuurd aan de kopende partij(en) en/of mededader(s) en/of derde(n);
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 november 2020 tot en met 4 maart 2021 te Rijswijk , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een voorwerp , althans een of meer voorwerpen, te weten
- één of meer (grote) geldbedragen (van in totaal ten minste €1.145.820),
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
-heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3
hij op of omstreeks 12 november 2024 te Rijswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4400 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Procesafspraken

3.1.
De aard van de zaak
Op 1 oktober 2023 is door het Openbaar Ministerie opsporingsonderzoek Boor gestart. In het opsporingsonderzoek is de verdenking naar voren gekomen dat de verdachte zich, als gebruiker van verschillende [berichten-app] -accounts, bezighield met de handel in verdovende middelen en witwassen.
Naast de strafzaak is een ontnemingszaak tegen de verdachte aanhangig gemaakt. Beide zaken kenmerken zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de straf- en ontnemingszaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 11 april 2025 die de officier van justitie voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank heeft toegestuurd. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de straf- en ontnemingszaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen. Uiteraard staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van – kort gezegd –:
o feit 1: het plegen van voorbereidingshandelingen van een feit bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet met betrekking tot de handel in cocaïne in de periode van 25 september 2020 tot en met 3 maart 2021 te Rijswijk ;
o feit 2: het tezamen en in vereniging witwassen van één of meer grote geldbedragen (van in totaal € 849.620,00) in de periode van 12 november 2020 tot en met 4 maart 2021 te Rijswijk ;
o feit 3: het aanwezig hebben van 4400 gram hasj op 12 november 2024 te Rijswijk ;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van 35 maanden gevangenisstraf;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting in de ontnemingsprocedure rekwireren tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 17.000,00 en zal een betalingsverplichting vorderen van hetzelfde bedrag. In de executiefase van de betalingsverplichting zal dit bedrag door het CJIB worden verminderd met het conservatoire verhaalsbedrag, dat momenteel € 1.705,00 bedraagt;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf- en betalingsverplichting;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging, alsmede tot een betalingsverplichting met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen neer op het volgende.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3.
De toetsing in deze zaak
Tijdens de behandeling van de strafzaak op 18 april 2025 heeft de rechtbank de wijze van totstandkoming en de inhoud van het afdoeningsvoorstel besproken met de verdachte.
De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt en wat de gevolgen voor hem zijn indien de rechtbank besluit overeenkomstig het afdoeningsvoorstel. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij achter de in het afdoeningsvoorstel gemaakte afspraken staat, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. Het is de rechtbank aldus duidelijk geworden dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank heeft de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en heeft de verdediging zich daarbij aangesloten.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard, zoals uiteengezet in het afdoeningsvoorstel. In aanvulling daarop heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het gedeelte dat ziet op het ‘in vereniging plegen’ van het eerste feit.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het tweede feit toegelicht dat bij het ten laste gelegde bedrag van € 1.145.820,00 een bedrag dubbel is gerekend en dat daarom bij de procesafspraken is gekomen tot een te bewezen verklaren bedrag van € 849.620,00.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op tijdstippen in de periode van 25 september 2020 tot en met 3 maart 2021 te Rijswijk ,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, van een groot aantal blokken of grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit, door
- meerdere encryptie-telefoons voorhanden te hebben gehad en daarvan gebruik te hebben gemaakt in de communicatie met leveranciers en afnemers en andere derden en
- ontmoetingen te hebben gehad met en afspraken te hebben gemaakt met en een of meer besprekingen en onderhandelingen te hebben gevoerd met en een of meer inlichtingen en
aanwijzingen en opdrachten te hebben (door)gegeven aan anderen, om voornoemde verdovende middelen te kopen en verkopen en in ontvangst te nemen en vervoeren en
betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zouden worden gekocht
en geleverd en afgenomen en verder vervoerd en
- aan de kopende en verkopende partijen en derden informatie te hebben opgevraagd en te hebben verstrekt over de prijzen, omvang en samenstelling van (de partijen) verdovende middelen en
- foto’s van partijen verdovende middelen te hebben gemaakt of te hebben laten maken en vervolgens te hebben verzonden/doorgestuurd aan de kopende partijen en derden;
2
hij in de periode van 12 november 2020 tot en met 4 maart 2021 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, voorwerpen, te weten
- grote geldbedragen van in totaal
€ 849.620,00
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3
hij op 12 november 2024 te Rijswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4400 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover de tekst van de tenlastelegging is aangepast, is deze in de bewezenverklaring gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat hij zonder de procesafspraken een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden passend en geboden zou hebben gevonden. De officier van justitie acht echter matiging gerechtvaardigd, vanwege de omstandigheid dat de verdediging en het openbaar ministerie in een vroeg stadium hebben aangestuurd op procesafspraken en de welwillende houding van de verdachte bij de totstandkoming daarvan.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de gevangenisstraf die de officier van justitie overeenkomstig het afdoeningsvoorstel heeft gevorderd, aan de verdachte op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft bijna zes maanden lang voorbereidingshandelingen gepleegd voor de handel in cocaïne. Daartoe heeft de verdachte veelvuldig ontmoetingen gehad en gesprekken gevoerd via [berichten-app] . Uit die gesprekken volgt dat hij betrokken is geweest bij de koop en verkoop van (grote) hoeveelheden cocaïne. Ook heeft de verdachte 4400 gram hasj voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen, en dan met name harddrugs, een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding hiervan. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij voorbij is gegaan aan de belangen van de samenleving en zich heeft laten leiden door eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen van in totaal bijna € 850.000,00. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de economie, omdat investeringen en uitgaven worden gedaan met geld dat oorspronkelijk afkomstig is uit criminele activiteiten. Daardoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer schade toegebracht.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 november 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Aan het strafblad van de verdachte komt daarmee geen betekenis toe bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat.
De conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de in het afdoeningsvoorstel genoemde straf in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten. De met bestraffing te dienen doelen – kort gezegd: vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive – worden in voldoende mate bereikt met oplegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf dan ook passend en geboden en zij zal die aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 420 bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a, 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
35 (VIJFENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2025.