ECLI:NL:RBDHA:2025:10018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
09.010659.25, 09.329294.24 (ttz. gev.) en 09.058027.20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen en bedreiging met gevangenisstraf

Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en een bedreiging. De verdachte, geboren in 1976 in Marokko en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van acht diefstallen in verschillende vormen, waaronder diefstal met braak en in vereniging, en een bedreiging met de woorden 'Ik maak je dood'. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, met gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte een hoog risico op recidive vertoont en dat eerdere kansen voor rehabilitatie niet zijn benut. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de rechtbank de verdachte niet in aanmerking heeft laten komen voor een voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/010659-25, 09/329294-24 (ttz. gev.) en 09/058027-20 (tul)
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Marokko),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L.M. de L’Isle, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Balkenende, waarnemend voor mr. D.J.D. Groenendijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/329294-24 (hierna: dagvaarding I)
1
hij in of omstreeks 25 december 2023 te ’s-Gravenhage een USB kabel, gereedschap, en/of brillenreiniger in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen USB kabel, gereedschap, en/of brillenreiniger onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2
hij in of omstreeks 3 januari 2024 te ’s-Gravenhage een geldbedrag, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak en/of verbreking;
3
hij op of omstreeks 25 december 2023 te ’s-Gravenhage een geldbedrag, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 3] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak en/of verbreking;
4
hij in of omstreeks 3 januari 2024 te ’s-Gravenhage een gitaar versterker en/of pedal
board, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 4] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen gitaar versterker en/of pedal
board onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5
hij in of omstreeks 3 januari 2024 te ’s-Gravenhage een elektrische step, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 5] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen elektrische step onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
Parketnummer 09/010659-25 (hierna: dagvaarding II)1
hij op of omstreeks 21 december 2024 te ’s-Gravenhage meerdere goederen, te
weten: jas, sleutels, visum, pinpas en/of airpods, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [aangever 6] en/of [aangever 7] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf (te
weten de auto van die [aangever 6] ) heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking (door het
achterraam van die auto in te tikken) en/of inklimming;
2
hij op of omstreeks 23 december 2024 te ’s-Gravenhage [aangever 8] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[aangever 8] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood”, althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 23 december 2024 te ’s-Gravenhage (een tas met) meerdere
goederen (te weten: portemonnee, rijbewijs, bankpassen), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [aangever 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf (te weten de auto van
die [aangever 9] ) heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere winkelgoederen en/of contant(e) geldbedrag(en) (ten bedrage van 4231,45 euro en/of 800 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Sara Markt (gevestigd aan de Leyweg)en/of [aangever 10] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf (het winkelpand)
heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking (door de voordeur van
het winkelpand te forceren);
5
hij op of omstreeks 21 december 2024 te ’s-Gravenhage, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 2,50 euro, in
elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte dat weg te
nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse
sleutel, te weten door (zonder toestemming) gebruik te maken van de pinpas van
die [aangever 6] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle bij dagvaardingen I en II ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van alle bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten en van de bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het wegnemen van een contant geldbedrag van in totaal ruim € 5.000,00.
Verdere standpunten van de verdediging komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Ten aanzien van dit feit ontbreekt het aan voldoende bewijs dat de aangifte ondersteunt, waardoor niet aan het bewijsminimum wordt voldaan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I – feiten 5, 1 en 3
De verdenkingen van feiten 1, 3 en 5 worden, gelet op de overeenkomende plaats delict, tezamen besproken. De rechtbank vangt aan met de overwegingen ten aanzien van feit 5.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat is ingebroken in de auto van aangeefster [aangeefster 5] op 3 januari 2024. Uit de aangifte volgt dat de linker voorruit van haar auto kapot was geslagen, dat een elektrische step is weggenomen en dat de inbraak plaatsvond in een afgesloten parkeergarage bestemd voor de bewoners van een appartementencomplex. Op basis van de camerabeelden van die nacht en de daaraan gerelateerde processen-verbaal van herkenning van twee verbalisanten stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die deze auto-inbraak heeft gepleegd.
De raadsman heeft bepleit dat de voornoemde herkenningen geen bewijswaarde hebben omdat geen gezicht waarneembaar is op het meest relevante beeld, namelijk het beeld dat een man wegloopt met een step.
De rechtbank overweegt als volgt. Een verbalisant heeft een verdachte op camerabeelden, waarop deze verdachte op 3 januari 2024 om 03:51 uur binnenkomt in het appartementencomplex, op basis van zijn gezicht, jas en schoenen herkend als de persoon die ook op 9 en 25 december 2023 in het complex en de parkeergarage was. In daaraan gerelateerde processen-verbaal van herkenning hebben twee verbalisanten de persoon die op 3 januari 2024 ’s nachts om 03.51 uur het appartementencomplex betreedt, herkend als de verdachte. De rechtbank acht de camerabeelden voldoende duidelijk en de omschreven uiterlijke kenmerken van de verdachte voldoende onderscheidend, zodat geen reden bestaat om aan die herkenningen te twijfelen. Vervolgens volgt uit de beschrijving van de camerabeelden van de parkeergarage van 3 januari 2024 dat de verdachte om 04:01 uur bij een voertuig naar binnen kijkt, bij een ander voertuig aan de deur voelt, en om 04:12 uur bij het parkeervak van de aangeefster staat met een elektrische step. Daarna is te zien dat de verdachte het appartementencomplex met de step verlaat om 04:15 uur.
De rechtbank concludeert dat daarmee buiten redelijke twijfel vaststaat dat het de verdachte was die, nadat hij heeft ingebroken in de auto van aangeefster [aangeefster 5] , haar step heeft weggenomen. De rechtbank acht feit 5 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De verdenkingen van feiten 1 en 3 zien op auto-inbraken op dezelfde locatie, maar op een andere datum, te weten 25 december 2023. Op de camerabeelden van het appartementencomplex is te zien dat een man, met een sjaal in kenmerkend Burberrymotief, met kracht de schuifdeuren van de entreehal openmaakt op 25 december 2023. Vervolgens pakt die persoon een envelop van tafel, loopt door naar de parkeergarage en loopt daar langs vier verschillende voertuigen terwijl hij met een zaklamp schijnt en in de voertuigen kijkt. Zoals hiervoor overwogen, volgt uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden van 9 december 2023, 25 december 2023 en 3 januari 2024 worden omschreven dat het op die verschillende data telkens gaat om dezelfde persoon die de verbalisant in de nachtelijke uren ziet rondlopen in het appartementencomplex en de bijbehorende parkeergarage, en dat deze persoon in daaraan gerelateerde processen-verbaal van herkenning is herkend als de verdachte.
Blijkens de aangiften van [aangever 1] en [aangever 3] is er op 25 december 2023 ingebroken in hun auto’s, waarbij verschillende goederen zijn weggenomen. Hoewel de voornoemde inbraken en wegneemhandelingen niet waarneembaar zijn op de camerabeelden van 25 december 2023, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Schakelbewijs
De rechtbank overweegt dat voor het bewijs van een ten laste gelegd feit, aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) kunnen worden gebruikt. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De feitelijke gang van zaken rondom de inbraken op 25 december 2023 komt op essentiële punten overeen met de inbraak op 3 januari 2024. Ten eerste vonden de auto-inbraken plaats in dezelfde afgesloten parkeergarage van een appartementencomplex. Zoals eerder is overwogen, blijkt uit het dossier dat de verdachte ook aanwezig was in de parkeergarage op 9 en 25 december 2023 en 4 januari 2024. In alle gevallen worden de toegangsdeuren van de entree van het complex geforceerd door deze uit elkaar te trekken.
Op de camerabeelden van de betreffende data is verder waarneembaar dat hij bij diverse auto’s met een zaklamp naar binnen kijkt en hij heeft tot twee keer toe post van de tafel in de entreehal gepakt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank minst genomen opvallend te noemen is.
Daarnaast zijn de auto-inbraken op soortgelijke wijze begaan, telkens is een van de voorruiten ingeslagen waarna de goederen zijn weggenomen.
De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in het appartementencomplex en de bijbehorende parkeergarage.
Op basis van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het ook de verdachte moet zijn geweest die de auto-inbraken op 25 december 2023 heeft gepleegd.
Daarmee ondersteunt het bewijs ten aanzien van de inbraak op 3 januari 2024, ook het bewijs ten aanzien van de inbraken op 25 december 2023. Dit vormt een toereikende basis voor een schakelbewijsconstructie.
De rechtbank acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding I – feit 2
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat is ingebroken in de auto van aangever Pegram in de nacht van 3 januari 2024. Uit de aangifte en beschrijving van de camerabeelden volgt dat de achterruit is ingeslagen en vervolgens het kleingeld dat in de auto lag is weggenomen.
Op de camerabeelden die de aangever heeft overgelegd heeft de persoon bij de auto op enig moment zijn gezicht – gedeeltelijk – naar de camera toe gedraaid. De verbalisant die tevens de camerabeelden van feiten 1, 3 en 5 heeft beschreven herkent daarin de persoon die op de beelden van 3 januari 2024 van het appartementencomplex en de parkeergarage te zien is. De persoon op laatstgenoemde beelden is door twee verbalisanten herkend als de verdachte. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het de verdachte is geweest die heeft ingebroken in de auto van aangever Pegram.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de camerabeelden voldoende duidelijk, zodat geen reden bestaat om aan de herkenningen van de verbalisanten te twijfelen. De rechtbank acht het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding II – feiten 1 en 5
Uit het onderzoek is gebleken dat op 21 december 2024 is ingebroken in de auto van aangever [aangever 6] . Uit de aangifte volgt dat daarbij diverse goederen zijn weggenomen van aangevers [aangever 7] en [aangever 11] , waaronder een pinpas en Airpods. De diefstal met braak is ten laste gelegd onder feit 1 en een diefstal met valse sleutel, bestaande uit het pinnen met de gestolen pinpas, is ten laste gelegd onder feit 5.
De aangevers gaven op dat de diefstal moet hebben plaatsgevonden rond 12.00 / 13.00 uur. Verder gaven de aangevers op dat zij zagen dat met de gestolen ING-pinpas een transactie van € 2,50 was verricht bij bakkerij Elanur in Den Haag om 13:41 uur op 21 december 2024. Vervolgens bleek uit de beschrijving van de camerabeelden van bakkerij Elanur dat de verdachte, op de tijd dat met die pinpas is afgerekend in bakkerij Elanur, ook aanwezig was in die betreffende bakkerij en daar afrekende met een oranje pinpas. Bij de rechter-commissaris verklaarde de verdachte dat hij voor € 2,50 heeft gepind met een pas die hij had gevonden in de trein of in de bus. Ter zitting verklaarde de verdachte dat hij deze pinpas samen met andere pinpassen had gevonden op straat. Ook verklaarde hij daar dat hij de pas had gekregen. De rechtbank hecht geen waarde aan deze verklaring, aangezien de verdachte niet consequent is in zijn verklaring. De rechtbank zal de verklaring van de verdachte daarom als onaannemelijk terzijde schuiven. Op basis van het voorgaande staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte in het bezit was van de gestolen pinpas en dat hij deze ook heeft gebruikt om mee te pinnen.
Verder is gebleken dat een verbalisant samen met aangever [aangever 11] , door middel van ‘find my IPhone’, de locatie van de Airpods heeft kunnen vaststellen. De Airpods bleken zich op 22 december 2024 te bevinden in de woning van de vader van de verdachte, een plek waar de verdachte regelmatig verblijft. Nu de verdachte kort na de auto-inbraak beschikte over twee van de weggenomen goederen en hij daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat hij heeft ingebroken in de auto van aangever [aangever 6] .
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen de verdachte de bij dagvaarding II onder feiten 1 en 5 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van dagvaarding II – feiten 2 en 3
De verdenking van feit 2 bestaat uit de bedreiging van aangever [aangever 8] , die tevens getuige was van feit 3, te weten een diefstal uit de auto van aangever [aangever 9] . Gelet op de omstandigheid dat de verdenkingen zien op dezelfde plaats en tijd, worden deze verdenkingen tezamen besproken. De rechtbank vangt aan met de overwegingen ten aanzien van feit 3.
Diefstal
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat de verdachte aanwezig was op de plaats van de diefstal op 23 december 2024. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij spullen uit de auto van aangever [aangever 9] in een tas heeft gestopt. Het gedeelte van de verklaring van de verdachte dat hij de spullen vervolgens heeft achtergelaten acht de rechtbank niet relevant. Op de beelden is te zien dat de verdachte de meegenomen spullen niet terugbrengt in, of naar, de auto van [aangever 9] . Ook het elders, buiten de machtssfeer van [aangever 9] , achterlaten van de weggenomen goederen, houdt de diefstal van die goederen in.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat de diefstal heeft plaatsgevonden met braak, omdat bewijs ontbreekt dat de verdachte de auto door braak heeft geopend. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank hier geen sprake van inklimming. De verdachte heeft de goederen niet bereikt door gebruik te maken van een opening.
Bedreiging
De aangever van feit 2, [aangever 8] , liep naar de verdachte toe tijdens de hiervoor besproken diefstal, waarna hij de verdachte aansprak. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte vervolgens aangever [aangever 8] de woorden heeft toegevoegd: ‘ik ga jou doodmaken’.
De verdediging heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat bij de aangever de redelijke vrees is ontstaan dat de verdachte zijn woorden tot uitvoering zou brengen, aangezien het gaat om een kale verbale bedreiging.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist is dat de uitlatingen van de verdachte van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degenen tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Niet vereist is dat bij de bedreigde werkelijk vrees is ontstaan. Voorts is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.
De rechtbank maakt op uit de aangifte dat de aangever door de verbalisanten op de hoogte is gebracht van de bewoordingen van de bedreiging. Daarvoor lijkt de aangever zich er nog niet van bewust te zijn dat de verdachte hem de woorden ‘ik ga jou doodmaken’ heeft toegevoegd. Dat staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan een bewezenverklaring, aangezien de aangever uiteindelijk wel – via de politie – op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Bovendien blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden dat de verdachte terugliep naar de aangever, zich vervolgens omdraaide en op dat moment schreeuwde ‘ik ga jou doodmaken’, waardoor de verdachte er (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad dat zijn bedreiging bij de aangever terecht zou komen.
Verder wordt de verdediging niet gevolgd in haar standpunt dat de aangever niet zozeer onder de indruk leek van (de bedreiging door) de verdachte. Uit de aangifte volgt immers dat de aangever hard ging schreeuwen en fluiten en dat hij dit deed om hulp te roepen. De aangever verklaarde dat hij bang was dat de verdachte hem ging aanvallen en dat hij misschien een mes bij zich zou hebben. Hoewel de aangever een moment leek te twijfelen of hij aangifte wilde doen, heeft hij daar toch voor gekozen omdat hij zich bedreigd voelde. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te kunnen vaststellen dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van dagvaarding II – feit 4
De verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van deze verdenking, voor het grootste gedeelte, een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de verdachte met zijn verklaring zijn aandeel in dit feit heeft gebagatelliseerd. Hij heeft naar eigen zeggen slechts wat kleingeld en eten meegenomen.
Uit de bewijsmiddelen volgt daarentegen dat de verdachte, die door een verbalisant op de beelden als NN1 wordt herkend, naast eten ook waardevolle goederen heeft weggenomen. Op de beelden is waarneembaar dat de verdachte een IPad in een tas stopt en dat hij een bladblazer vast heeft. Ook is op de beelden te zien dat de kassalade openstaat en dat de verdachte kijkt wat daar nog in ligt.
Uit onderzoek is gebleken dat de bladblazer later bij een bekende van de verdachte is aangetroffen, die verklaarde dat de verdachte daarmee bij hem thuiskwam nadat hij een paar uur had ‘gehamsterd’ bij een supermarkt met oud en nieuw.
In het licht van deze bewijsmiddelen, acht de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, het onaannemelijk dat de verdachte geen aandeel had in de diefstal van het contante geldbedrag van ruim € 5.000,00.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1
hij
op25 december 2023 te ’s-Gravenhage een USB kabel, gereedschap, en brillenreiniger die aan [aangever 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij
op3 januari 2024 te ’s-Gravenhage een geldbedrag dat aan [aangever 2]
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
3
hij op 25 december 2023 te ’s-Gravenhage een geldbedrag dat aan [aangever 3]
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
5
hij
op3 januari 2024 te ’s-Gravenhage een elektrische step die aan [aangeefster 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
Dagvaarding II1
hij op 21 december 2024 te ’s-Gravenhage meerdere goederen, te weten: jas, sleutels, visum, pinpas en airpods, die geheel of ten dele aan [aangever 6] en/of [aangever 7] , in elk geval aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf (te weten de auto van die [aangever 6] ) heeft verschaft door middel van braak (door het achterraam van die auto in te tikken);
2
hij op 23 december 2024 te ’s-Gravenhage [aangever 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever 8] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op 23 december 2024 te ’s-Gravenhage een tas met goederen (te weten: portemonnee, rijbewijs, bankpassen), die aan [aangever 9] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij op 1 januari 2025 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meerdere winkelgoederen en contante geldbedragen (ten bedrage van 4.231,45 euro
en 800 euro) die aan Sara Markt (gevestigd aan de Leyweg) en/of [aangever 10] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf (het winkelpand) hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak (door de voordeur van het winkelpand te forceren);
5
hij op 21 december 2024 te ’s-Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 2,50 euro, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder toestemming) gebruik te maken van de pinpas.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van zijn voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich – verspreid over 2023 en 2024 – schuldig gemaakt aan vijf auto-inbraken waarbij een veelheid aan goederen is weggenomen. Een groot deel daarvan is gestolen uit de parkeergarage van hetzelfde appartementencomplex. De verdachte verschaft zich toegang tot het besloten woongebied van anderen door de schuifdeur open te trekken. Daarna beweegt hij zich door het pand alsof hij er thuishoort, daarbij met ogenschijnlijk gemak ook post wegnemend of openend. Ook in de centrale delen van een appartementencomplex moeten bewoners ongestoord kunnen bewegen en post kunnen laten bezorgen. Op die rust heeft verdachte met zijn handelen eveneens een inbreuk gemaakt.
Daarnaast heeft hij samen met een ander ingebroken in een supermarkt waar hij onbeschaamd, gedurende ruim drie uren, nagenoeg alle kasten heeft opengetrokken om vervolgens tassen vol met goederen en contant geld mee te nemen. Ook heeft de verdachte nog een diefstal zonder braak en een diefstal met een valse sleutel gepleegd door te pinnen met de pinpas van een van de slachtoffers.
De verdachte heeft daarmee getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander en heeft veel schade en overlast veroorzaakt. Door zijn handelwijze heeft de verdachte bovendien ernstig inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de aangevers. Inbraken zorgen meer in het algemeen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Het slachtoffer heeft zich daardoor angstig en bedreigd gevoeld, aangezien hij hard om hulp heeft geschreeuwd en bang was dat de verdachte een wapen bij zich zou hebben.
Dat hij, bij betrapping op heterdaad, zich de vlucht heeft mogelijk gemaakt door dreigend gedrag en dreigende taal vertoont grote overeenkomsten het onder artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde. Hoewel de feiten niet als zodanig zijn tenlastegelegd, onderstreept dat artikel wel de ernst van het gebeurde.
De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen aan zijn eigen gewin gedacht. De rechtbank vindt hiervan bevestiging in het feit dat de verdachte ook tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaken weinig blijk heeft gegeven van zelfinzicht of schuldbesef naar de slachtoffers toe. Inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen is niet gebleken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 maart 2025. Daaruit volgt dat de verdachte veelvuldig vermogensdelicten heeft gepleegd, waaronder een fors aantal (gekwalificeerde) diefstallen. Ten aanzien van de onderhavige diefstallen is dan ook sprake van veelvuldige recidive. De rechtbank weegt dit mee in strafverzwarende zin, bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 3 april 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op vrijwel alle leefgebieden en van een hoog risico op recidive en een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden. De verdachte is een verslavingsgevoelige man, die ondanks aangeboden hulp telkens terugvalt in middelengebruik. Deze terugvallen worden onder meer veroorzaakt door zijn impulsieve karakter, lage begaafdheid en negatieve sociale netwerk. Er is dan ook sprake van een hoge onmacht. De verdachte heeft drie keer de ISD-maatregel opgelegd gekregen en onderhavige feiten gepleegd tijdens de extramurale fase van de laatste ISD-maatregel en kort na het beëindigen daarvan. De reclassering adviseert de rechtbank om de verdachte nog een kans te geven, door hem bij veroordeling een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling en begeleid wonen.
De rechtbank acht het opmerkelijk dat de verdachte zichzelf als slachtoffer van de onderhavige situatie lijkt te zien. Zo lijkt hij zijn problematiek te wijten aan ongelijke behandeling en discriminatie, mede door de instanties die hem hulp zouden moeten bieden. Voldoende is echter duidelijk dat verdachte de kansen die hij keer op keer heeft gekregen, niet heeft benut en zijn problemen externaliseert. Dit blijkt onder andere uit het gegeven dat de verdachte tijdens de extramurale fase van zijn ISD-maatregel in 2023 voortijdig is vertrokken uit de kliniek waar hij toen verbleef. Eerder is de verdachte tijdens een andere ISD-maatregel in 2020 niet teruggekeerd van verlof. Ook heeft hij zich bij eerdere reclasseringstrajecten niet aan gemaakte afspraken gehouden.
Aan de verdachte is keer op keer de kans geboden om – met hulp van instanties – zijn leven een positieve wending te geven. Het lijkt echter de keuze van de verdachte zelf te zijn om de geboden hulp niet te accepteren. De voornoemde omstandigheden maken dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
Strafmodaliteit en strafmaat
Niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden. Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van een feit en een strafverzwarende omstandigheid, wordt de verdachte hiermee in feite zwaarder gestraft dan door de officier van justitie gevorderd. Dit komt door de betekenis die de rechtbank toekent aan de ernst van de feiten en aan de veelvuldige recidive van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu aan de verdachte bij vonnis van heden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd zal worden opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Dagvaarding I
[aangever 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[aangeefster 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 754,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Dagvaarding II
[aangever 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 831,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[aangever 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 831,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[aangever 11] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 821,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot:
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] , waarbij de rechtbank een schatting maakt van de omvang van de schade en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 5] , waarbij de rechtbank een schatting maakt van de omvang van de schade van de gestolen step en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [aangever 6] tot een bedrag van € 155,85 en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [aangever 7] tot een bedrag van € 295,89 en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [aangever 11] tot een bedrag van € 330,00 en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de verzochte vrijspraken van de betreffende feiten. Subsidiair meent de raadsman dat de vordering van de benadeelde partij:
  • [aangever 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het gebrek aan onderbouwing van de gestelde schadeposten;
  • [aangeefster 5] dient te worden gematigd aangezien met betrekking tot het gestelde schadebedrag van de Segway-step de nieuwprijs is gevorderd, terwijl de step vier jaren geleden is aangeschaft;
  • [aangever 7] dient te worden gematigd gelet op een gebrek aan onderbouwing met betrekking tot de schadepost van het visum en geen rechtstreeks verband bestaat tussen de schade aan de Airpods en het ten laste gelegde feit;
  • [aangever 6] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat dezelfde schadeposten zijn aangevoerd als door [aangever 7] en [aangever 11] is gedaan;
  • [aangever 11] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat dezelfde schadeposten zijn aangevoerd als door [aangever 7] en [aangever 6] is gedaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
De benadeelde partij [aangeefster 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 754,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit posten van € 679,00 en € 75,00 aan materiële schade.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de schadepost ‘autoruit’ van € 75,00, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 5 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank maakt voor de schadepost ‘Segway Ninebot Max G30’ van € 679,00 gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Immers heeft de benadeelde partij de nieuwprijs van de step gevorderd, terwijl zij de step op 31 mei 2021 heeft aangeschaft. De rechtbank stelt de schade, gelet op de waardevermindering van de step in de afgelopen jaren, vast op een bedrag van € 75,00.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 150,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij [aangever 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 831,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit verschillende materiële schadeposten. De hierna te bespreken benadeelde partijen [aangever 7] en [aangever 11] hebben eveneens vorderingen ingediend met – min of meer – dezelfde schadeposten. De benadeelde partij [aangever 11] heeft ter terechtzitting toegelicht welke schadeposten aan welke benadeelde partij toebehoren.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘Driehoek raam’ (schade autoruit), is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op de incassokosten. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde feit, ter hoogte van € 155,85.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, nu de incassokosten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en de andere gestelde schadeposten niet toebehoren aan deze benadeelde partij.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij [aangever 7]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 831,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit verschillende materiële schadeposten.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘deur slot’ van € 56,89, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Verder kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten aanzien van de post ‘Airpods’. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Immers heeft de benadeelde partij de nieuwprijs van de Airpods gevorderd, terwijl zij deze op 12 augustus 2024 heeft aangeschaft. De rechtbank stelt de schade, omdat de Airpods inmiddels in waarde zijn verminderd, vast op een bedrag van € 180,00.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 236,89, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, nu de andere gestelde schadeposten niet toebehoren aan deze benadeelde partij.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij [aangever 11]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 821,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit verschillende materiële schadeposten.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘Pakistaans visum’ van € 200,00, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien dit onderdeel onvoldoende, namelijk niet met concrete en verifieerbare stukken, is onderbouwd. Benadeelde in de gelegenheid stellen dat alsnog aan te leveren zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Benadeelde kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de post ‘jas New Balance’ kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Immers heeft de benadeelde partij de nieuwprijs van de jas gevorderd, terwijl hij deze op 10 juni 2024 heeft aangeschaft. De rechtbank stelt de schade, omdat de jas inmiddels in waarde is verminderd, vast op een bedrag van € 65,00.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 65,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregelen
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen:
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster 5] , een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 6] , een bedrag van € 155,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 7] , een bedrag van € 236,89, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 11] , een bedrag van € 65,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 maart 2025 gevorderd dat de bij parketnummer 09/058027-20 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 137 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, gezien de omstandigheid dat het gaat om een straf die bijna vijf jaar geleden is opgelegd. Ook heeft de verdachte in de tussentijd een ISD-maatregel ondergaan, waardoor het naar de mening van de raadsman inmiddels niet meer opportuun is om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Het tijdsverloop sinds voormeld vonnis doet daaraan niet af.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op artikelen 36f, 57, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3, 5 en alle bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 van dagvaarding I en feit 1 van dagvaarding II
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van feit 2 van dagvaarding II:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 3 van dagvaarding II:
diefstal
ten aanzien van feit 4 van dagvaarding II:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van feit 5 van dagvaarding II:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [aangever 4] in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de overige benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen aan:
- [aangeefster 5] , een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- [aangever 6] , een bedrag van € 155,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- [aangever 7] , een bedrag van € 236,89, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- [aangever 11] , een bedrag van € 65,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van deze benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil, en in de door hen ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 11] met betrekking tot de schadepost ‘Pakistaans Visum’ van € 200,00 niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen:
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster 5] , een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 6] , een bedrag van € 155,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 7] , een bedrag van € 236,89, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 11] , een bedrag van € 65,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank d.d. 26 juni 2020, gewezen onder parketnummer 09/058027-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 137 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Welie, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2025.