Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
2 2. [eiser 2] , te [woonplaats 2] ,
1.Inleiding
2.De procedure
3.De feiten
rechtbank, kennelijk is bedoeld:Koper) uiterlijk vóór 20 januari 2022, blijkens minimaal één reactie op offerteaanvragen geen voor haar conveniërende financiering krijgt om het Verkochte aan te kopen (…)”
4.Het geschil
5.De beoordeling
onaanvaardbaaris. De lat voor het buiten toepassing laten van een beding dat partijen zijn overeengekomen, ligt dus (heel) hoog. Voorts geldt dat bij de beoordeling van de vraag of toepassing van (de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in) artikel 6:248 lid 2 BW gerechtvaardigd is, alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken.
- De schriftelijke koopovereenkomst bevat geen bepaling waarin “de gegoedheid” van de huurders staat beschreven of waarin [bedrijf 1] daaromtrent bepaalde verklaringen (garanties, toezeggingen) doet;
- Hoewel [bedrijf 1] , zoals hiervoor is overwogen, meer had moeten meedelen over de huurachterstand van (een deel van) de huurders van het pand onder eerdere huurovereenkomsten (de rechtbank gaat daarop nader in bij de beoordeling van de subsidiaire vordering), heeft [bedrijf 1] strikt genomen haar mededeling dat de huurders sedert de aanvang van de huurovereenkomst de huur volledig en op tijd hebben voldaan, beperkt tot de bij de koopovereenkomst gevoegde huurovereenkomst van 23 augustus 2021, en is die mededeling in zoverre niet onjuist; [eisers] heeft hierop niet doorgevraagd;
- Hoewel volgens [naam 2] (zie 3.10) ook al in 2018 sprake was van achterstallige huur (met toen uitsluitend [naam 3] als huurder), is aannemelijk dat de huurachterstand van 2020 en 2021, waarover [bedrijf 1] [eisers] niet heeft geïnformeerd, in elk geval voor een (belangrijk) deel toe te schrijven was aan de coronamaatregelen; dit ontslaat [bedrijf 1] niet van de verplichting om [bedrijf 1] over die huurachterstand en de daarover gemaakte afspraken in te lichten, maar relativeert ook de stelling van [eisers] dat, kort en enigszins gechargeerd uitgedrukt, [bedrijf 1] hem heeft opgescheept met huurders van wie ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst min of meer vaststond dat deze de huur (ook na de intrekking van de coronamaatregelen) niet konden betalen;
- Hoewel [eisers] niet te beschouwen is als een professionele vastgoedbelegger, beschikte hij bij de totstandkoming van de koopovereenkomst over vier andere appartementen; hij had dus een zekere ervaring bij de aankoop van onroerend goed;
- De huurders hebben de eerste zes maanden de huur volledig betaald, en ook daarna nog deelbetalingen gedaan van in totaal ruim € 76.000,- tot 1 september 2024, zoals blijkt uit productie 19 van [eisers] ; weliswaar (veel) minder dan verschuldigd, maar toch ook een niet te verwaarlozen bedrag;
- Het is aannemelijk dat het pand (afgezien van de verhuurde staat), zoals namens [bedrijf 1] tijdens de mondelinge behandeling onbetwist naar voren is gebracht, sinds de koop/levering in waarde is vermeerderd.
geen betalingsproblemen e.d.” en “
is er een bevestiging van het betalingsgedrag van de huurders te leveren”, “
geen betalingsachterstanden en afgelopen jaren altijd tijdig betaald?” (zie 3.2). Uit “
afgelopen jaren” blijkt bovendien dat [eisers] ervan uitging dat het pand al jaren aan dezelfde huurders (onderneming) werd verhuurd en dat zijn interesse in het betalingsgedrag van de huurders niet beperkt was tot de periode van circa drie maanden onder de toen recent aangepaste huurovereenkomst van 23 augustus 2021. Dit moet [bedrijf 1] ook hebben begrepen. Daarop stuit af het verweer van [bedrijf 1] dat [eisers] niet (uitdrukkelijk) gevraagd heeft naar het betalingsgedrag van de huurders onder andere huurovereenkomsten dan die van 23 augustus 2021 en daarom niet aan haar onderzoeksverplichtingen zou hebben voldaan. In dit verband acht de rechtbank van belang dat [naam 3] steeds, in elk geval vanaf 2017 huurder van het pand is geweest, en dat de aan elkaar en aan [naam 3] gelieerde vennootschappen [bedrijf 2] B.V. (per januari 2021), [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V. (per 23 augustus 2021) weliswaar mede huurder zijn geworden, maar de onderneming die in de bedrijfsruimte is gevestigd, hetzelfde is gebleven.
6.De beslissing
woensdag 11 juni 2025voor het nemen van een akte door beide partijen, zoals hiervoor bedoeld in 5.20 en 5.21;
gezamenlijkkunnen verzoeken de minderprijs vast te stellen zonder inschakeling van een deskundige: in dat geval zal de zaak worden verwezen naar de rol van woensdag 9 juli 2025 voor het nemen van een akte door beide partijen, zoals hiervoor bedoeld in 5.23; het bepaalde in 6.2 is dan overeenkomstig van toepassing;