ECLI:NL:RBDHA:2025:10058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/09/673659 / HA ZA 24-859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering schadeverzekeraar wegens brand in showroom door gebrekkige BMW i3

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij en BMW Nederland B.V. en Bayerische Motoren Werke AG. Bovemij, als schadeverzekeraar, heeft een regresvordering ingesteld tegen BMW c.s. naar aanleiding van schade die is ontstaan door een brand in de showroom van een dealer, veroorzaakt door een gebrekkige BMW i3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan door een 'thermal runaway' in de accu van de BMW i3, wat duidt op een productiefout. Bovemij heeft schadevergoeding gevorderd voor de schade aan de handelsvoorraad van de dealers en stallingskosten. De rechtbank oordeelde dat Bovemij recht heeft op schadevergoeding, omdat BMW c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de dealerovereenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 719.922,98, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft BMW NL en BMW AG hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze bedragen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/673659 / HA ZA 24-859
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJte Nijmegen,
eiseres,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
tegen

1.BMW NEDERLAND B.V. te Rijswijk,

2.
BAYERISCHE MOTOREN WERKE AGte München (Duitsland),
gedaagden,
advocaten: mrs. P.P.M. van Kippersluis en R. den Boer te Den Haag.
Partijen worden hierna afzonderlijk ‘Bovemij’, ‘BMW NL’ en ‘BMW AG’ genoemd. BMW NL en BMW AG worden samen aangeduid als ‘BMW c.s.’ (in vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding van 25 juli 2024, met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 22 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte overlegging producties van Bovemij, met producties 19 tot en met 26;
  • de akte overlegging aanvullende producties van B.M.W. c.s., met producties 7 en 8.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen, mede aan de hand van spreekaantekeningen, hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijfsnaam 1] is een bedrijf dat actief is in de mobiliteitsbranche. Het bedrijf bestaat onder meer uit [bedrijfsnaam 2] 2 B.V. (thans genaamd: [bedrijfsnaam 2] B.V.) (hierna: ‘ [bedrijfsnaam 2] ’) en [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: ‘ [bedrijfsnaam 3] ’). [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] zijn dealers van auto’s en motorfietsen van (onder meer) het merk BMW. Beide bedrijven zijn gevestigd in het pand aan de [adres] in [plaats] (hierna: het pand).
2.2.
BMW AG staat aan het hoofd van de BMW Group. BMW Group is fabrikant van auto’s en motorfietsen van (onder meer) het merk BMW. BMW NL is een Nederlandse (klein)dochterentiteit van BMW AG en houdt zich bezig met de import, verkoop en marketing van (onder meer) BMW’s in Nederland.
2.3.
BMW NL had tussen 2012 en 2023 een dealerovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] . Onder die dealerovereenkomst (zoals die per 1 oktober 2018 gold) heeft [bedrijfsnaam 2] op enig moment een koopovereenkomst gesloten met BMW NL voor de koop van een (volledig elektrische) BMW i3. Dit betrof een BMW i3 met chassisnummer [chassisnummer] en met een high voltage batterij 120Ah, SE09. Op 23 oktober 2018 is een certificaat afgegeven waaruit blijkt dat deze batterij voldoet aan sectie 38.3 van de
UN Manual of Tests and Criteria. Nadat op 17 januari 2019 een EU-typegoedkeuringscertificaat (met nummer e1*2007/46*1213*10) is uitgegeven, is de productie van de BMW i3 afgerond op 29 maart 2019. Op 1 april 2019 is met betrekking tot de BMW i3 een EG-Certificaat van overeenstemming afgegeven.
2.4.
Op 19 april 2019 heeft BMW NL de aangekochte BMW i3 bij [bedrijfsnaam 2] afgeleverd. Na controle van de BMW i3 heeft [bedrijfsnaam 2] de BMW i3 in de opslag geplaatst.
2.5.
Nadat de BMW i3 op 20 mei 2019 vanuit de transportmodus is omgezet naar de gebruiksmodus, is de BMW i3 op 21 mei 2019 tussen 13:00 uur en 14:00 uur in de showroom van [bedrijfsnaam 2] geplaatst (op de begane grond). De showroom van [bedrijfsnaam 2] staat in een open verbinding met de showroom van [bedrijfsnaam 3] .
2.6.
Op 22 mei 2019 rond 01:30 uur is in de showroom brand uitgebroken. De brandweer is om 01:45 uur ter plaatse gekomen. Als gevolg van deze brand is de BMW i3 geheel verloren gegaan en is het pand en de overige handelsvoorraad fors beschadigd geraakt. De schade is vervolgens gemeld bij Bovemij.
2.7.
Op 28 mei 2019 heeft Bovemij opdracht gegeven aan LRGD-deskundige de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) om onderzoek te doen naar de aard en oorzaak van de schade en de schadeomvang. [naam 1] heeft in zijn rapport van 2 juli 2019 geconcludeerd dat de brand is ontstaan in (het accupakket van) de BMW i3 en dat niet gebleken is dat er andere omstandigheden zijn geweest die het ontstaan van de brand veroorzaakt of verergerd konden hebben. De totale schade van [bedrijfsnaam 2] is door [naam 1] begroot op een bedrag van € 581.090,85. In zijn rapport van 25 juni 2019 heeft [naam 1] de schade van [bedrijfsnaam 3] begroot op € 213.348.
2.8.
Ook Gorpa Schadeonderzoek (hierna: Gorpa) heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van de brand. Gorpa heeft op haar beurt ZTA Expertise B.V. (hierna: ZTA) ingeschakeld. De heer [naam 2] , deskundige op het gebied van voertuigbranden, heeft vervolgens namens ZTA (technisch) onderzoek verricht. Op 19 juli 2019 heeft ZTA een rapport opgesteld. In dit rapport is, voor zover hier van belang, opgenomen:

Conclusie
Op basis van het onderzoek is de conclusie dat bovengenoemde BMW i3 (…) de oorzaak is van de brand (…).
(…)
Alle tijdens het onderzoek verzamelde informatie wijst erop dat in deze kwestie niet anders geconcludeerd kan worden dan dat er sprake is van een thermal runaway. Deze thermal runaway is waarschijnlijk ontstaan door een productiedefect gecombineerd met het opladen c.q. kort daarvoor opladen van de batterij. Dit productie defect kan in een desastreuze fase zijn gekomen door de verandering bij het omzetten naar de gebruikersfase en/of tijdens het rijden met de auto en het vervolgens aansluiten op een lader. (…) Mogelijk dat de activiteiten van [bedrijfsnaam 1] hebben geleid tot een situatie waarbij een latent aanwezig defect heeft geleid tot een situatie waarbij er als het ware een kleine kortsluiting is ontstaan met uiteindelijk een situatie die een thermal runaway wordt genoemd.
Kortom, de technische feiten gecombineerd met de gegevens uit de beveiligingssystemen van de showroom en de gegevens van de brandweer maken dat een brand elders in de BMW i3 kan worden uitgesloten. Een brand door een andere oorzaak in de auto had bovendien niet zo snel kunnen leiden tot een thermal runaway. (…)”
2.9.
De conclusies van ZTA zijn overgenomen door Gorpa in haar rapport van 6 september 2019. In dit rapport is de volgende afsluitende conclusie opgenomen:
“Op basis van het onderzoek is de conclusie dat de brand is ontstaan in de BMW i3 (…), die op dinsdagmiddag 21 mei 2019 in de showroom werd geparkeerd. Aan de hand van alle verkregen informatie en aan de hand van het onderzoek aan de BMW i3 moet worden geconcludeerd dat de brand is ontstaan door een thermal runaway in de accu van betreffende BMW i3. Deze thermal runaway is waarschijnlijk ontstaan door een productiedefect gecombineerd met het opladen van de batterij. Dit productiedefect kan in een desastreuze fase zijn gekomen door de verandering bij het omzetten naar de gebruikersfase en/of tijdens het rijden van de BMW.”
2.10.
Bovemij heeft op grond van de verzekeringsovereenkomsten met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] een schade-uitkering gedaan aan [bedrijfsnaam 2] van in totaal
€ 582.153,44 (€ 581.090,85 en € 1.062,59) en een schade-uitkering aan [bedrijfsnaam 3] van € 213.348 in verband met schade aan de handelsvoorraad. Bovemij heeft in verband met de aan [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] vergoede schade buitengerechtelijk een regresvordering ingesteld jegens BMW c.s. BMW c.s. is, na een schriftelijke discussie tussen partijen, niet bereid gebleken om de regresvordering te voldoen. Bovemij heeft vervolgens op 25 juli 2024 de dagvaarding in deze zaak uitgebracht.

3.Het geschil

3.1.
Bovemij vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat BMW NL en BMW AG toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de dealerovereenkomst door een gebrekkige BMW i3 te leveren;
voor recht verklaart dat BMW AG en BMW NL onrechtmatig hebben gehandeld door een gebrekkige BMW i3 te leveren;
BMW AG en BMW NL (hoofdelijk) veroordeelt om aan Bovemij een bedrag te betalen van in totaal € 790.306,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2019 dan wel 14 november 2019 dan wel (naar de rechtbank begrijpt) 17 juni 2020 dan wel de dag van dagvaarding;
BMW c.s. veroordeelt tot betaling aan Bovemij van een bedrag van € 6.775 aan buitengerechtelijke kosten;
BMW c.s. veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Bovemij legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Op 22 mei 2019 is de kort daarvoor aan [bedrijfsnaam 2] geleverde BMW i3, door een gebrek in de accu, spontaan in brand geraakt. Als gevolg van deze brand hebben [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] schade geleden, welke schade Bovemij heeft vergoed. Hierdoor is Bovemij in de rechten van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] getreden. Door het leveren van een gebrekkige BMW i3 is zowel sprake van een tekortkoming in contractuele zin als van een normschending als bedoeld in artikel 6:162 BW van BMW c.s. BMW c.s. is daarom aansprakelijk voor de schade als gevolg van de brand. Gelet hierop is BMW c.s. gehouden om de door Bovemij aan [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] uitgekeerde schade aan haar vergoeden. Ook is BMW c.s. aansprakelijk voor de na de brand voor het bewaren van de (resten van de) BMW i3 gemaakte stallingskosten. Tot slot maakt Bovemij aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.3.
BMW c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait om de vraag of Bovemij een regresrecht heeft op BMW c.s. voor schade die is ontstaan door een brand in de showroom van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] . Bovemij heeft als verzekeraar schade-uitkeringen aan haar verzekerden [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] gedaan. Hierdoor is Bovemij op grond van artikel 7:962 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) gesubrogeerd in de rechten van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] jegens BMW c.s. Bovemij is van mening dat BMW c.s. als aansprakelijke partij de door haar aan [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] in verband met de brand uitgekeerde schade (vermeerderd met stallingskosten) aan haar moet vergoeden. BMW c.s. voert hiertegen verweer. Primair is zij van mening dat de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (hierna: BBr 2014) aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat. Subsidiair is zij van mening dat de gevorderde verklaringen voor recht niet volledig toewijsbaar zijn en dat de regresvordering te hoog is voorgesteld.
Staat BBr 2014 aan toewijzing van de vorderingen in de weg?
4.2.
BMW c.s. voert als primaire verweer aan dat Bovemij geen regres op haar kan nemen. Volgens BMW c.s. staat de BBr 2014 hieraan in de weg, aangezien (1) sprake is van een brandverzekering en Bovemij heeft gehandeld als brandverzekeraar en (2) de brand niet te wijten is aan onzorgvuldig handelen of nalaten.
4.3.
Dit verweer faalt. Uit de toelichting op de BBr 2014 valt op te maken dat de reikwijdte van de regeling beperkt is. Lezing van de inleidende tekst leert dat de oude (vóór 2014 geldende) BBr – de BBr 2000 – geen verschil maakte tussen particulieren en de zakelijke markt, maar dat men dit – kort gezegd – zowel uit concurrentie oogpunt (tussen de leden en niet-leden van het Verbond van Verzekeraars) als uit brandpreventief oogpunt niet langer wenselijk achtte. Daarom is de BBr 2014 met betrekking tot de zakelijke markt, niet zijnde huurders, aangepast. De regeling is nu nog slechts van toepassing op particulieren en op niet-particuliere huurders en andere, daarmee gelijkgestelde niet-particulieren als omschreven in artikel 1 BBr 2014.
4.4.
BMW c.s. kwalificeert niet als huurder en valt niet aan te merken als één van de andere onder artikel 1 van de BBr 2014 genoemde niet-particulieren. Alleen al gelet hierop is de BBr 2014 hier niet van toepassing en gelden er dus geen regresbeperkingen. Hierdoor wordt niet meer toegekomen aan de vraag of sprake is van een brandverzekering in de zin van artikel 7 lid 2 van de BBr 2014; de vraag waarop het debat tussen partijen in de procedure zich hoofdzakelijk heeft toegespitst. De rechtbank merkt daarbij op dat de uitspraken die partijen in dat verband hebben aangehaald ter onderbouwing van hun standpunten – zowel van rechtbanken en gerechtshoven als van de Geschillencommissie Schadeverzekeraars – steeds betrekking hebben gehad op de BBr 2000. Deze uitspraken zijn – gezien de toepasselijkheid van de BBr 2014 in de onderhavige situatie – hier niet relevant.
4.5.
De conclusie uit het voorgaande is dat Bovemij de mogelijkheid heeft om haar regresvordering jegens BMW c.s. in te stellen.
Is er grond voor een regresvordering?
4.6.
Ter onderbouwing van haar regresvordering stelt Bovemij dat sprake is van wanprestatie althans een onrechtmatige daad van BMW c.s.
4.7.
[naam 1] , [naam 2] en Gorpa hebben vastgesteld dat de brand in de showroom op 22 mei 2019 is ontstaan in (het accupakket van) de in april 2019 aan [bedrijfsnaam 2] geleverde BWM i3 (zie onder 2.7, 2.8 en 2.9). BMW c.s. heeft dit niet weersproken. De rechtbank gaat er dan ook als vaststaand van uit dat de brand in (de accu van) de BMW i3 is ontstaan. BMW c.s. heeft verder niet weersproken dat met het spontaan in brand vliegen van de (accu van de) BMW i3 een gebrekkige auto is geleverd en dat daarmee sprake is van zowel een tekortkoming in contractuele zin als een normschending als bedoeld in artikel 6:162 BW. De onder 1 en 2 gevorderde verklaringen voor recht zijn dus toewijsbaar, met dien verstande dat nog wel beoordeeld moet worden welke vordering ten aanzien van welke partij (BMW NL en/of BMW AG) kan worden toegewezen.
4.8.
Vast staat dat BMW NL contractspartij onder de dealerovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] is. De onder 1 gevorderde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen ten aanzien van BMW NL. Of ook BMW AG als contractspartij kan worden beschouwd, kan in het midden worden gelaten, aangezien niet is weersproken dat ten aanzien van BMW AG de onder 2 gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Dat de onder 2 gevorderde verklaring voor recht ook ten aanzien van BMW NL kan worden toegewezen, is door BMW c.s. betwist en door Bovemij onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Dit betekent dat BMW NL (op grond van wanprestatie) en BMW AG (op grond van onrechtmatige daad) aansprakelijk zijn voor de schade van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] als gevolg van de brand en dat zij (hoofdelijk) gehouden zijn om de door Bovemij in dit verband aan [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] uitgekeerde schadebedragen aan haar te vergoeden.
Welk bedrag komt voor vergoeding in aanmerking?
4.10.
Bovemij heeft in de dagvaarding gesteld dat haar totale vordering op BMW c.s.
€ 790.306,32 bedraagt. Vast staat dat hierin ten onrechte de (ook separaat) gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn meegenomen. Na aftrek van deze kosten bedraagt de vordering € 783.531,32, bestaande uit de volgende posten:
€ 582.153,44 in verband met schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 2] ;
€ 188.726,39 in verband met schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 3] ;
€ 7.274,11 in verband met ‘expertisekosten’ (feitelijk zijnde stallingskosten);
€ 5.377,38 in verband met (verdere) stallingskosten.
4.11.
De rechtbank zal deze schadeposten in het navolgende beoordelen. Bovemij heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij, voor zover de rechtbank ‘nu wil inzoomen op de schade’, nog een aanvullende akte wil nemen ter (eventuele) nadere onderbouwing van de schade. Hiervoor is in dit stadium van de procedure echter geen plaats meer. Als Bovemij bepaalde schadeposten van een nadere onderbouwing had willen voorzien, had het op haar weg gelegen om dit voorafgaand aan de mondelinge behandeling te doen. De rechtbank beoordeelt de schadeposten daarom op basis van de op dit moment beschikbare stukken.
(a) schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 2]
4.12.
Bovemij maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 582.153,44 in verband met schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 2] . Dit bedrag bestaat uit een uitgekeerd bedrag van € 581.090,85 overeenkomstig de schadebegroting van [naam 1] (zie onder 2.7) en een suppletie op de schade van € 1.062,59.
4.13.
BMW c.s. heeft erop gewezen dat de schadevaststelling door [naam 1] niet kan dienen als onderbouwing van het gevorderde bedrag, aangezien [naam 1] is uitgegaan van een andere waarde direct voorafgaand aan de brand dan de dagwaarde zoals die moet worden vastgesteld volgens de Richtlijn waardevermindering Personenauto’s van het Nederlands Instituut van Register Experts (NIVRE). BMW c.s. heeft er verder op gewezen dat Bovemij ten onrechte een regresvordering heeft ingesteld voor de schade-uitkering in verband met de auto met kenteken [kenteken] , aangezien deze auto toebehoorde aan [bedrijfsnaam 4] en niet aan [bedrijfsnaam 2] of [bedrijfsnaam 3] . Onder verwijzing naar het als productie 4 bij de conclusie van antwoord overgelegde rapport van Von Reth Claims Consulting and Recovery B.V. te Eindhoven (hierna: Von Reth) en de als productie 5 bij de conclusie van antwoord overgelegde (aangepaste) tabel (waarin per beschadigde auto het schadebedrag is genoemd) heeft BMW c.s de schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 2] berekend op
€ 526.370,11.
4.14.
In het licht van het gemotiveerde verweer van BMW c.s. heeft Bovemij onvoldoende toegelicht waarom bij de schadevaststelling van de begroting door [naam 1] moet worden uitgegaan. Bovemij heeft ter zitting enkel het standpunt ingenomen dat BMW c.s. van de laagst mogelijke waarde is uitgegaan. Volgens BMW c.s. is dit niet het geval. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat de door haar ingeschakelde (onafhankelijke) deskundige de schade heeft bepaald volgens de NIVRE-standaard. Bovemij heeft hier vervolgens niets tegenin gebracht. Ook heeft Bovemij onvoldoende onderbouwd op grond waarvan zij ook een regresvordering heeft ten aanzien van de auto met kenteken [kenteken] . De enkele omstandigheid dat zij op grond van haar polisvoorwaarden tot vergoeding van de schade aan [bedrijfsnaam 2] in verband met deze auto is overgegaan is hiertoe niet voldoende. Niet weersproken is immers dat de auto niet toebehoorde aan [bedrijfsnaam 2] maar aan [bedrijfsnaam 4] . [bedrijfsnaam 2] heeft op dit punt dan ook geen schade geleden. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de op het rapport van Von Reth gebaseerde schadebegroting van BMW c.s. (overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord) volgt. Het uit deze schadebegroting voortvloeiende bedrag van € 526.370,11 moet nog worden vermeerderd met de (ter zitting niet langer door BMW c.s. weersproken) suppletie op de schade van € 1.062,59. De rechtbank stelt de totale schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 2] daarom vast op een bedrag van € 527.432,70.
(b) schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 3]
4.15.
Bovemij stelt het schadebedrag in verband met schade aan de handelsvoorraad van [bedrijfsnaam 3] op € 188.726,39. Dit bedrag bestaat uit een uitgekeerd bedrag van € 213.348 overeenkomstig de schadebegroting van [naam 1] minus de opbrengst van de beschadigde motoren van € 24.621,61 (welk bedrag ten goede is gekomen aan Bovemij). Nu BMW c.s. deze schadebegroting niet heeft weersproken, zal de rechtbank hiervan uitgaan.
(c) ‘expertisekosten’ (feitelijk stallingskosten)
4.16.
In de dagvaarding heeft Bovemij aanspraak gemaakt op een bedrag van € 7.274,11 in verband met ‘expertisekosten’ die zij aan [bedrijfsnaam 2] heeft uitgekeerd. Ter zitting heeft Bovemij toegelicht dat een onjuiste benaming is gebruikt en dat het bij deze schadepost niet gaat om expertisekosten maar om stallingskosten. BMW c.s. heeft met betrekking tot deze schadepost opgemerkt dat Bovemij niet heeft aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald. In het licht van dit verweer en bij gebreke van enige onderbouwing van deze kosten door Bovemij, komt deze schadepost niet voor vergoeding door BMW c.s. in aanmerking.
(d) (overige) stallingskosten
4.17.
Bovemij is van mening dat BMW c.s. ook de (overige) kosten verbonden aan het stallen van de (resten van de) BMW i3 moet vergoeden. In de dagvaarding heeft Bovemij gesteld dat het hierbij gaat om een bedrag van € 5.377,38, onder verwijzing naar de (als productie 17 bij dagvaarding overgelegde) facturen van Vorgers Autoberging ten bedrage van € 1.613,49 en € 3.763,89.
4.18.
BMW c.s. heeft ten aanzien van beide facturen verweer gevoerd. Ten aanzien van de eerste factuur heeft BMW c.s. erop gewezen dat het bedrag (dat ziet op de periode van 27 mei 2019 t/m 25 oktober 2019) ook is begrepen in de tweede factuur. Bovemij heeft dit ter zitting erkend. Voor vergoeding van de eerste factuur (ten bedrage van € 1.613,49) bestaat dus geen grond.
4.19.
Ook de tweede factuur komt volgens BMW c.s. niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet door Bovemij is toegelicht op grond waarvan BMW c.s. deze kosten moet vergoeden. Aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij. Niet weersproken is dat Bovemij deze stallingskosten heeft voldaan. Met Bovemij is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten verband houden met de brand en Bovemij voldoende heeft toegelicht dat de opstelling van BMW c.s. haar ertoe dwong om de restanten van de BMW i3 te bewaren voor onderzoek. De tweede factuur (ten bedrage van € 3.763,89) komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Slotsom
4.20.
De rechtbank komt tot de slotsom dat Bovemij de volgende regresvordering heeft op BMW c.s.:
Schade handelsvoorraad [bedrijfsnaam 2]
€ 527.432,70 (€ 526.370,11 plus € 1.062,59)
Schade handelsvoorraad [bedrijfsnaam 3]
€ 188.726,39 (€ 213.348 minus € 24.621,61)
Stallingskosten (restanten) BMW i3
€ 3.763,89
Totaal:
€ 719.922,98
Wettelijke rente
4.21.
De rechtbank acht, zoals door Bovemij gevorderd, de wettelijke rente over een bedrag van € 526.370,11 toewijsbaar vanaf 29 juli 2019 en de wettelijke rente over een bedrag van € 1.062,59 vanaf 17 juni 2020, aangezien Bovemij met productie 18 bij dagvaarding heeft aangetoond de betreffende schadevergoedingen op genoemde data te hebben betaald. Bovemij heeft er verder op gewezen dat zij op 14 november 2019 € 213.348 heeft betaald in verband met de schade aan de handelsvoorraad [bedrijfsnaam 3] . Hoewel dit inderdaad volgt uit productie 18 bij dagvaarding, is niet duidelijk geworden wanneer de opbrengst van de beschadigde motoren aan Bovemij ten goede is gekomen. De rechtbank zal de ingangsdatum van de wettelijke rente over de uiteindelijke schade in dit verband
(€ 188.726,39) daarom (overeenkomstig het verweer van BMW c.s.) eveneens vaststellen op 17 juni 2020. Datzelfde geldt voor de schadepost van € 3.763,89 in verband met de stallingskosten, aangezien niet duidelijk is wanneer Bovemij deze kosten heeft betaald.
4.22.
Het voorgaande leidt ertoe dat de wettelijke rente over € 526.370,11 wordt toegewezen vanaf 29 juli 2019 en over € 193.552,87 vanaf 17 juni 2020.
Buitengerechtelijke kosten
4.23.
Bovemij maakt aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Deze zaak heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vraag of buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn moet daarom worden getoetst aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is door BMW c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken dat niet aan dit vereiste is voldaan. De rechtbank zal, uitgaande van het toegewezen bedrag, een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijzen van (afgerond) € 5.375. De rechtbank zal de veroordeling tot betaling van dit bedrag, zoals door BMW c.s. is verzocht, hoofdelijk uitspreken.
Proceskosten
4.24.
BMW c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Bovemij worden begroot op een bedrag van € 13.914,22, bestaande uit een bedrag van € 115,22 aan kosten dagvaarding, € 7.004 aan salaris advocaat ( 2 punten x tarief VII), € 6.617 aan griffierecht en een bedrag van € 178 aan nakosten (plus de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing). De rechtbank zal BMW NL en BMW AG, zoals ook op dit punt door BMW c.s. verzocht, hoofdelijk tot betaling van deze kosten veroordelen.
4.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat BMW NL toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de dealerovereenkomst door een gebrekkige BMW i3 te leveren;
5.2.
verklaart voor recht dat BMW AG onrechtmatig heeft gehandeld door een gebrekkige BMW i3 te leveren;
5.3.
veroordeelt BMW NL en BMW AG hoofdelijk tot betaling aan Bovemij van een schadevergoeding van € 719.922,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 526.370,11 vanaf 29 juli 2019 en over € 193.552,87 vanaf 17 juni 2020 tot de dag van volledige voldoening;
5.4.
veroordeelt BMW NL en BMW AG hoofdelijk tot betaling aan Bovemij van een bedrag van € 5.375,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt BMW NL en BMW AG hoofdelijk in de proceskosten van € 13.914,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als BMW c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
veroordeelt BMW c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Hoefnagel en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
Type: 2163