ECLI:NL:RBDHA:2025:10069
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en ongegrondverklaring bezwaar tegen afwijzing reguliere verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het primaire besluit, genomen op 11 september 2024, weigerde verzoeker een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel verzoeker niet expliciet heeft aangegeven welke voorlopige voorziening hij vraagt, het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat verzoeker verplicht terug te keren naar Turkije. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoeker onvoldoende gronden heeft aangevoerd om aan te nemen dat het bezwaar kans van slagen heeft. Er is geen onderbouwing gegeven voor het beroep op het associatierecht tussen de EU en Turkije, en verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn gronden aan te vullen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.