Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd. De ouders hebben gezamenlijk gezag over de minderjarige, die sinds 8 september 2020 bij de moeder woont. De vader stelt dat de minderjarige sinds december 2024 nagenoeg volledig bij hem verblijft en dat de moeder niet in staat is om de stabiele en veilige basis te bieden die de minderjarige nodig heeft. De moeder ontkent de beschuldigingen van de vader en stelt dat zijn verzoek enkel ingegeven is door financiële motieven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de situatie van de ouders. De moeder is niet verschenen op de zitting, waardoor de rechtbank geen vergelijk tussen de ouders heeft kunnen beproeven. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat er al lange tijd zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder, waaronder meldingen van mishandeling en schoolverzuim. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is dat zijn hoofdverblijfplaats bij de vader wordt vastgesteld, gezien de feitelijke situatie en de zorgen over de thuissituatie bij de moeder.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige is ingediend, maar dat het belangrijk is dat er een duidelijke contactregeling komt. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarmee de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is vastgesteld.