ECLI:NL:RBDHA:2025:10147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
23/6327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbouw en tuinhuis in beschermd stadsgezicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, wordt het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde van hun woning en een tuinhuis in het achtererfgebied behandeld. De eisers, wonende aan de [adres], hadden op 19 april 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag weigerde deze vergunning op 23 september 2022, met als argument dat de uitbreiding in strijd zou zijn met de redelijke eisen van welstand en de bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is en vernietigt dit besluit. De rechtbank stelt vast dat de beschermde waarden van het stadsgezicht zich beperken tot het straatbeeld en niet de achtergevel van de woningen betreft. De rechtbank concludeert dat de aangevraagde aanbouw geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het veranderen van het pand aan de [adres] door het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde en voor het bouwen van een tuinhuis in het achtererfgebied.
1.1.
Met het besluit van 23 september 2022 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Met het besluit van 11 augustus 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. [eiser 2] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eisers wonen aan de [adres] . Op 19 april 2022 hebben zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten van de woning door het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde en voor het bouwen van een tuinhuis in het achtererfgebied.
2.1.
Het college heeft met het primaire besluit de omgevingsvergunning geweigerd. Het college stelt zich – in navolging van het advies van de Welstands- en Monumentencommissie – op het standpunt dat de uitbreiding zoals aangevraagd een aantasting is van de individuele woning en van het ensemble en daarmee van het rijksbeschermd stadsgezicht. Het bouwplan is daarom in strijd met redelijke eisen van welstand en een goede ruimtelijke ordening. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

De beroepsgronden

3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 23 van de regels van het bestemmingsplan “Benoordenhout”, dat geldt voor gronden met de bestemming “Waarde-Cultuurhistorie” voor het behoud en de bescherming van de (cultuurhistorische) waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht Benoordenhout. Volgens eisers blijkt uit de toelichting op het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende waarderingskaart dat de achtergevel van de [straat] geen deel uitmaakt van de beschermde waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 19 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het bestemmingsplan
5. Ter plaatse van het perceel van eisers geldt het bestemmingsplan “Benoordenhout” (het bestemmingsplan). Ter plaatse van het bouwplan is – voor zover van belang – de bestemming “Waarde-Cultuurhistorie” van toepassing.
5.1.
Op grond van artikel 23.1 van de planregels zijn de aangewezen gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (cultuurhistorische) waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht, zoals beschreven in de toelichting op het aanwijzingsbesluit, opgenomen in bijlage 3 van het plan, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
5.2.
Op grond van artikel 23.2, onder a, van de planregels moet het bouwen binnen de grenzen van het rijksbeschermd stadsgezicht plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 23.1.
Oordeel van de rechtbank
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de Welstands- en Monumentencommissie. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in navolging van de Welstands- en Monumentencommissie ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser gewenste aanbouw aan de achterzijde van de woning aan de [straat] afbreuk zou doen aan de beschermde cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
In de toelichting van het aanwijzingsbesluit zijn de te beschermen waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht Benoordenhout beschreven. In de paragraaf ‘Nadere typering van de te beschermen waarden’ wordt beschreven dat het ruimtelijk karakter van deze woonwijk wordt bepaald door de typische schaal en structuur van het vooroorlogse bebouwingsbeeld, gekenmerkt door de grote harmonie in de baksteen-woonhuisarchitectuur en de homogeniteit in de verschillende straatwanden, wat leidt tot hoogwaardige stedenbouwkundige ensembles. De groenstructuren en het landschappelijke karakter van de straten en lanen met hun zichtassen en groen bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van de wijk.
6.3.
Uit deze beschrijving blijkt de beschermde waarden zich beperken tot het straatbeeld en niet zien op de achtergevel van de woningen aan de [straat] . Dat blijkt ook uit de waarderingskaart die bij het aanwijzingsbesluit is gevoegd. Daarin worden uitsluitend voorgevels aangeduid als belangrijke bebouwing door een hoogwaardige ensemblewaarde. Aan de woningen aan de [straat] is deze aanduiding overigens niet toegekend, ook niet aan de voorgevel.
6.4.
De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in het feit dat in artikel 4a, tweede lid, aanhef en onder b, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) veranderingen van een achtergevel in een beschermd stadsgezicht vergunningvrij zijn, mits die gevel niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. De achtergevel van de woning aan de [adres] is niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd.
6.5.
Gelet op het voorgaande kan het standpunt van het college dat de aangevraagde aanbouw afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht, geen stand houden. Het bestreden besluit is daardoor niet deugdelijk gemotiveerd.
Overschrijding van de redelijke termijn
7. Eisers hebben verzocht om een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu twee jaren zijn verstreken sinds de indiening van het bezwaarschrift.
7.1.
De behandeling van zaken als deze, waarin sprake is van een bezwaar- en beroepstermijn, mag maximaal twee jaar duren. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De redelijke termijn vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
7.2.
Op 18 oktober 2022 heeft het college het bezwaarschrift van eisers ontvangen. Nu de rechtbank heden uitspraak doet, is de redelijke termijn met in totaal afgerond zes maanden (vijf maanden en 28 dagen) overschreden. De rechtbank ziet noch in de zaak zelf noch in de opstelling van eisers aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De schadevergoeding bedraagt € 500,- per overschrijding van een half jaar, naar boven afgerond. Eisers hebben daarom recht op een schadevergoeding van € 500,-.
7.3.
Het college heeft na het ontvangst van het bezwaarschrift op 11 augustus 2023 een beslissing genomen. Dit heeft negen maanden en 25 dagen geduurd, dus vier maanden te lang. De rechtbank heeft het beroepschrift op 21 september 2023 ontvangen en op heden uitspraak gedaan. Dit heeft één jaar, zes maanden en 25 dagen geduurd, dus één maand te lang. Dat betekent dat de redelijke termijn zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase is overschreden. Het bedrag zal daarom naar evenredigheid worden toegerekend aan het college en de Staat. De rechtbank zal het college veroordelen tot betaling van een bedrag van € 400,- (4/5 x € 500,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 100,- (1/5 x € 500,-).

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van twaalf weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Het college moet eisers ook een proceskostenvergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11. Omdat aanleiding bestaat om het college en de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, worden zij ook veroordeeld in de proceskosten die zien op het verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze proceskosten worden begroot op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om vergoeding van schade, met een wegingsfactor 0,25). Dat betekent dat de Staat een bedrag van € 45,35 dient te vergoeden. Het college dient een bedrag van € 181,40 te vergoeden.
12. Het totaalbedrag aan proceskosten dat het college aan eisers dient te vergoeden bedraagt € 1.995,40.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.995,40;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van immateriële schade aan eisers tot een bedrag van € 400,-;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade aan eisers tot een bedrag van € 100,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 45,35.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.