ECLI:NL:RBDHA:2025:10149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
11519008 EJ VERZ 25-80264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van een ambtenaar wegens ernstig verwijtbaar handelen en integriteitsproblemen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 april 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van De Staat der Nederlanden (DJI) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna te noemen [verweerder]. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 30 januari 2025 werd ingediend. De werknemer, geboren in 1971, was sinds 14 oktober 1997 in dienst bij DJI en werkte als Plv. hoofd Arbeid binnen de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen door zonder toestemming van zijn leidinggevende werkzaamheden te laten uitvoeren voor zijn eigen metaalbedrijf door collega's en gedetineerden. Dit gebeurde op 21 november 2024, waarbij het productieproces van DJI werd verstoord. Daarnaast heeft de werknemer herhaaldelijk afvalhout meegenomen uit de inrichting, wat in strijd is met de geldende regels. De kantonrechter oordeelde dat het vertrouwen van DJI in de werknemer onherstelbaar was beschadigd en dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden. De werknemer verzocht om afwijzing van het verzoek en om toekenning van een transitievergoeding, maar de kantonrechter oordeelde dat de werknemer, gezien zijn ernstig verwijtbare handelen, geen recht had op de volledige transitievergoeding. Wel werd hem de helft van de wettelijke transitievergoeding toegekend, gezien zijn lange dienstverband en leeftijd. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 mei 2025, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 11519008 EJ VERZ 25-80264
Beschikking van de kantonrechter d.d. 1 april 2025 in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
De Staat der Nederlanden,
gevestigd te Den Haag,
verzoekende partij,
hierna te noemen: DJI,
gemachtigde: mr. E. Bergsma,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigden: mr. F.J.H. Krumpelman en mr. C. van Rijsselberg.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 30 januari 2025;
- het verweerschrift;
- de spreekaantekeningen van mr. Bergsma;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 11 maart 2025.

2.De beoordeling

2.1
DJI verzoekt in deze procedure de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
2.2
DJI legt het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. [verweerder] , geboren op [datum] 1971, is op 14 oktober 1997 bij DJI in dienst getreden. Zijn salaris bedraagt € 4.868,02 bruto per maand, met een IKB budget ad € 803,22. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Rijk van toepassing. DJI voert namens de minister van Justitie en Veiligheid straffen en vrijheidsbenemende maatregelen uit die door de rechter zijn opgelegd. Zij is verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg en veiligheid van justitiabelen en werkt met hen samen aan de voorbereiding op hun terugkeer in de maatschappij. DJI heeft in het land 50 vestigingen, waaronder de penitentiaire inrichting (PI) te Alphen aan den Rijn. [verweerder] werkt sinds 1 oktober 2007 als Plv. hoofd Arbeid binnen deze PI. In die functie geeft hij samen met het Hoofd Arbeid leiding aan de medewerkers van het Arbeidsbedrijf van de PI. Daarnaast ondersteunt hij het Hoofd Arbeid onder meer bij het afsluiten van dienstverleningsovereenkomsten. Het Plv. hoofd Arbeid bewaakt de uitvoering van de opdrachten die aan het Arbeidsbedrijf zijn verleend en onderhoudt de contacten met in- en externe partners. Het is de taak van het Plv. hoofd Arbeid om voor het team een zo werkbaar en veilig mogelijk klimaat te creëren, waarbij wederzijds vertrouwen en het stimuleren van gedetineerden belangrijk is. Eind november 2024 kreeg DJI van meerdere collega’s signalen waaruit bleek dat [verweerder] voor zijn eigen metaalbedrijf, [bedrijfsnaam] , twee metalen platen had laten bewerken door collega’s en gedetineerden van de afdeling Arbeid. Hij zou op 19 november 2024 aan collega’s hebben gevraagd of zij die dag de metalen platen voor hem konden bewerken. Daar was die dag geen tijd voor. De bewerking van de platen zou hebben plaatsgevonden op 21 november 2024. Naar aanleiding van deze berichten is [verweerder] op 28 november 2024 uitgenodigd voor een hoorgesprek met DJI. Tijdens dit gesprek heeft [verweerder] bevestigd dat hij op 21 november 2024 ten behoeve van zijn metaalbedrijf twee metalen platen heeft laten ponsen door de collega’s en gedetineerden van de afdeling Arbeid, zonder opdrachtbevestiging en zonder toestemming van zijn directe leidinggevende. De betreffende platen had hij op 20 november 2024 met de auto naar de PI gebracht. Nadat de platen waren geponst, heeft hij deze dezelfde dag mee naar huis genomen. Volgens [verweerder] zouden de platen zijn behandeld op het moment dat er geen productie was. Van een verstoring van het productieproces was volgens zijn zeggen dus geen sprake. [verweerder] heeft in het verleden meerdere keren opdrachten laten uitvoeren voor zijn eigen bedrijf door de afdeling Arbeid, maar daar gingen officiële opdrachten aan vooraf en daarvoor had hij toestemming van zijn leidinggevende. De afgelopen drie jaar was dat volgens hem niet meer voorgekomen. Van de Plv. vestigingsdirecteur van PI Alphen had hij te horen gekregen dat hij geen opdrachten meer voor zijn eigen bedrijf mocht verstrekken aan PI Alphen in verband met mogelijke risico’s van belangenverstrengeling. Tijdens het gesprek van 28 november 2024 is verder aan de orde gekomen het meenemen van afvalhout van PI Alphen door [verweerder] voor in zijn open haard. [verweerder] heeft tijdens dat gesprek erkend dat hij dat in het verleden had gedaan, met toestemming van zijn leidinggevende, maar dat hij dit al bijna drie jaar niet meer deed, nadat hij te horen had gekregen dat het niet verstandig was om dat te doen. Tijdens het gesprek is verder aan de orde gekomen dat DJI van collega’s te horen had gekregen dat [verweerder] het oud ijzer en/of aluminium inlevert en dat onduidelijk zou zijn wat er met de opbrengst gebeurt. [verweerder] heeft erkend dat hij aluminium inlevert en dat de opbrengsten, na het vertrek van [naam 1] , tot december 2024 Hoofd Arbeid bij PI Alphen, door hem ( [verweerder] ) werden bewaard. De opbrengst van het aluminium werd volgens [verweerder] gebruikt voor teamaangelegenheden. Een administratie werd niet bijgehouden. Na dit gesprek is [verweerder] geschorst, omdat DJI zijn verklaringen wilde verifiëren. Zijn schorsing is hem bij brief d.d. 29 november 2024 bevestigd. Op 29 november heeft DJI gesproken met drie collega’s van [verweerder] , te weten [naam 2] (medewerker Arbeid Metaal), [naam 3] (medewerker Arbeid Metaal) en [naam 4] (Magazijnmedewerker). [naam 2] heeft verklaard dat [verweerder] hem een week voor 19 november 2024 had gevraagd of hij tijd had voor het bewerken van zijn platen. Uiteindelijk heeft hij dat samen met een gedetineerde op 21 november 2024 gedaan, omdat [verweerder] de platen die dag gereed wilde hebben. [naam 2] en de gedetineerde hebben ongeveer 1 uur aan de platen gewerkt. Het productieproces voor een klant moest daarvoor worden stilgelegd. [naam 2] heeft verder verklaard dat [verweerder] regelmatig afvalhout meeneemt en dat recent nog had gedaan. [naam 3] heeft verklaard dat [verweerder] voor 20 november meerdere keren had gebeld naar de afdeling Metaal met de vraag of zij tijd hadden om de platen te snijden, ponsen e.d. en dat daarop is geantwoord dat dat pas op 22 november 2024 kon. Volgens [naam 3] heeft [verweerder] uiteindelijk met [naam 2] en een gedetineerde geregeld dat de platen op 21 november 2024 konden worden bewerkt. Het productieproces dat gaande was voor een klant, moest daarvoor worden stilgelegd. [naam 4] heeft verklaard dat hij [verweerder] heeft geholpen met het uitladen van de platen en dat hij daarvoor geen invoerbewijs had. Hij vertelde verder dat [verweerder] regelmatig zaken de PI binnenbrengt zonder invoerbewijs. [naam 4] vertelde ook dat [verweerder] 6 à 8 weken geleden afvalhout heeft meegenomen en dat hij dat 4 à 5 keer per jaar doet. DJI heeft op 3 december 2024 een e-mailbericht ontvangen van [naam 5] . Hij schreef onder meer dat hij omstreeks eind september 2024 getuige was geweest van een discussie tussen [verweerder] en een collega over zakken afvalhout. Uit zijn bericht blijkt dat [verweerder] eind september 2024 afvalhout heeft meegenomen. [naam 6] , Plv. Vestigingsdirecteur van de PI Alphen, heeft bij e-mailbericht d.d. 4 december 2024 geschreven dat hij eind mei/begin juni 2024 met klem tegen [verweerder] heeft gezegd dat hij, om alle schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, op geen enkele wijze werk van hem zelf in de PI Alphen mocht uitvoeren en dat [verweerder] hem heeft gezegd dat hij dit al zo’n twee maanden niet meer deed en dit absoluut niet meer zou doen. Op 4 december 2024 heeft DJI een vervolggesprek gevoerd met [verweerder] . [verweerder] heeft tijdens dat gesprek gezegd dat de voor de voor de bewerking van de platen benodigde machine moest worden omgebouwd, hetgeen 5 à 10 minuten in beslag zou hebben genomen, dat de bewerking van de platen heeft plaatsgevonden tussen twee opdrachten door en dat hij op de bewerking van de platen geen enkele tijddruk heeft gelegd. Hij heeft tijdens dat gesprek gezegd dat hij circa twee of vier maanden geleden vier zakken afvalhout had opgehaald. Het meenemen van afvalhout zou volgens hem ook gebeuren door andere werknemers van DJI, waaronder directeuren. Tijdens het gesprek van 4 december 2024 zei [verweerder] verder dat hij door de afdeling Textiel van de PI Alphen een bootzeil had laten maken voor zijn zoon. Daarvoor zou [naam 1] hem mondeling toestemming hebben gegeven. Aan het einde van het gesprek is tegen [verweerder] gezegd dat DJI de arbeidsovereenkomst met hem wil beëindigen. Bij brief van 17 december 2024 is hem dat bevestigd. [verweerder] heeft zich moeten gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar. Hij mag in die hoedanigheid niets doen wat het aanzien van het ambt zal schaden. Deze norm is nader uitgewerkt in de Gedragscode Integriteit Rijk en De Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen. De kernwaarden zijn: respect, betrouwbaarheid, openheid en professionaliteit. Het niet integer handelen van een ambtenaar kan, met name in een gesloten omgeving als een PI, voor veiligheidsrisico’s zorgen en het aanzien van de overheid schaden. Werken voor de Rijksoverheid en met name DJI betekent: werken in een glazen huis. Van een ambtenaar als [verweerder] mag worden verwacht dat hij dat weet. [verweerder] heeft zich niet als goed ambtenaar gedragen. Hij heeft, ofschoon hij in mei/juni 2024 te horen had gekregen dat dit niet was toegestaan, medewerkers en gedetineerden van PI Alphen aan den Rijn ingeschakeld om werkzaamheden te laten uitvoeren voor eigen gewin, zonder dat dit de instemming had van DJI. Hij heeft zonder de instemming van DJI door de afdeling Textiel van PI Alphen een bootzeil laten maken voor zijn zoon. Voorts heeft hij zonder toestemming bij herhaling afvalhout meegenomen uit de PI voor eigen gebruik, waarover hij, tijdens het gesprek van 28 november 2024, een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Daarnaast heeft hij, in strijd met de hem bekende regels, bij herhaling goederen van buiten naar binnen meegenomen en vice versa, zonder dat hij beschikte over een geldig invoer- en/of uitvoerbewijs. Als leidinggevende had [verweerder] een voorbeeldfunctie. Van hem werd verwacht dat hij integriteitsrisico’s tijdig herkent, benoemt en vervolgens op de juiste wijze aanpakt. Het vertrouwen dat DJI in [verweerder] had, is onherstelbaar beschadigd. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft hij ernstig verwijtbaar gehandeld. Van DJI kan niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Voor zover niet sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen, is te oordelen dat de arbeidsverhouding door toedoen van [verweerder] ernstig verstoord is geraakt. Door zijn gedrag en handelwijze heeft hij zichzelf onmogelijk gemaakt om nog als leidinggevende bij DJI te functioneren.
2.3
[verweerder] verzoekt om de afwijzing van het verzoek van DJI, althans om hem de transitievergoeding toe te kennen alsmede een billijke vergoeding ter hoogte van zes maandsalarissen, met veroordeling van DJI in de kosten van de procedure. Daartoe voert hij het volgende aan. Hij is sinds ruim 27 jaar in dienst bij DJI. Hij heeft een goede staat van dienst. In mei/juni 2024 heeft [verweerder] gesproken met [naam 6] , Plv. Vestigingsdirecteur. Tijdens dit gesprek heeft [naam 6] hem gezegd dat het verstandiger zou zijn om voor het vervolg geen betaalde opdrachten meer te laten uitvoeren door DJI, om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Sinds april 2024 heeft [verweerder] daar geen opdracht meer voor gegeven/aangenomen. Gedurende zijn dienstverband mocht [verweerder] , net zoals zijn collega’s, op verschillende afdelingen dingen voor persoonlijke doeleinden laten maken. Mondelinge toestemming van zijn leidinggevende was hiervoor voldoende. Wel is circa 15 jaar geleden het document Advies privé-werkzaamheden afdeling Arbeid opgesteld. Volgens dit document dienen de werknemers die privé-werkzaamheden willen uitvoeren in PI Alphen daarvoor schriftelijke toestemming te hebben van het Hoofd Werkplaats. Het daarvoor opgestelde document is één of twee jaar gebruikt in het kader van de veiligheid en daarna niet meer. Gebruikelijk was vervolgens (weer) dat mondelinge toestemming voldoende was. Het repareren van het bootzeil van de zoon van [verweerder] heeft plaatsgevonden op de afdeling Textiel. Dit had de instemming van [naam 1] . De voor de reparatie benodigde materialen heeft [verweerder] meegenomen en bekostigd. Op de afdeling Metaal heeft [verweerder] voor privédoeleinden twee metalen platen laten bewerken als tafelbladen voor eigen gebruik. Dit betrof derhalve geen commerciële activiteit ten behoeve van de onderneming van [verweerder] . Hiervoor had [verweerder] geen toestemming verkregen van zijn leidinggevende, omdat hij niet aanwezig was. Het gebeurde vaker dat er pas achteraf toestemming voor dit soort zaken werd verleend. Het werk aan de platen is in goed overleg uitgevoerd. [verweerder] heeft daar geen tijddruk opgelegd en het productieproces is daarvoor niet onderbroken. Zolang [verweerder] in de PI Alphen werkt is het gebruikelijk dat medewerkers afvalhout meenemen. Dit hout moet anders vernietigd worden door Renewi. De daarmee gemoeide kosten werden aldus bespaard. Er is nimmer schriftelijk vastgelegd dat het meenemen van het afvalhout niet zou zijn toegestaan. Op 27 november 2024 ontving [verweerder] ’s avonds een bericht waarin stond dat hij op 28 november 2024 op gesprek moest komen vanwege een integriteitsmelding. Dit overrompelde [verweerder] . Het gesprek heeft hij als sociaal onveilig ervaren. [verweerder] is niet gewezen op zijn recht om een vertrouwenspersoon aan het gesprek te laten deelnemen. Een onafhankelijk persoon, zoals iemand van Bureau Integriteit Veiligheid, was niet aanwezig. Dit heeft de verklaringen van [verweerder] negatief beïnvloed. Er zijn direct betrokken collega’s en leidinggevenden ondervraagd, maar daar was opnieuw geen onafhankelijke persoon bij aanwezig. De verslagen van die gesprekken heeft [verweerder] pas ontvangen samen met verzoekschrift. Op 4 december 2024 heeft [verweerder] opnieuw moeten spreken met DJI. Hij is wederom niet in de gelegenheid gesteld om voor dat gesprek een vertrouwenspersoon uit te nodigen. Aan het einde van het gesprek is [verweerder] ontslag aangezegd. De gesprekverslagen van de gesprekken van 28 november en 4 december 2024 heeft [verweerder] pas ontvangen op 17 december 2024. Hij heeft hier niet meer op kunnen reageren. In januari 2025 heeft DJI nog gesproken met onder meer [naam 1] . Hij heeft verklaard dat hij [verweerder] toestemming heeft gegeven voor het maken van het bootzeil en het meenemen van het afvalhout. DJI heeft de verslagen van de in januari 2025 gevoerde gesprekken ten onrechte niet met [verweerder] willen delen. Het moet voor een werknemer tevoren duidelijk zijn wat door de werkgever als ontoelaatbaar bedrag wordt beschouwd. Het was [verweerder] tevoren niet duidelijk dat hij DJI niet mocht vragen om klussen voor hem uit te voeren. Het laten uitvoeren van werkzaamheden met gebruik van de gebruiksmiddelen al dan niet door gedetineerden was gebruikelijk. Meerdere werknemers deden dit. Andersluidende afspraken zijn niet gemaakt. Hetzelfde geldt met betrekking tot het meenemen van het afvalhout. Pas sinds [naam 7] leidinggevende is worden zijn de lijnen anders uitgezet. Gepast gebruik van de bedrijfsmiddelen van het Rijk is volgens de Gedragscode Integriteit Rijk toegestaan. Van ernstig verwijtbaar handelen is geen sprake. Voor zover er sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding, is niet sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De eventuele verstoring kan door middel van mediation worden hersteld. DJI heeft ten onrechte niets ondernomen om een eventuele verstoring te herstellen. Het ontslag is disproportioneel. [verweerder] heeft zich niet schuldig gemaakt aan strafbare gedragingen of overtredingen van schriftelijke voorschriften. [verweerder] is nimmer gewaarschuwd. Andere werknemers die hout hebben meegenomen of werkzaamheden lieten uitvoeren is ook geen ontslag aangezegd. Voor er sprake zou zijn van normoverschrijdend gedrag wordt dit gedoogd. De belangen van [verweerder] bij de voortzetting van zijn dienstverband zijn groot. Zijn kansen om op zijn leeftijd een andere passende functie te vinden zijn niet groot. DJI heeft jegens hem een herplaatsingsverplichting. Voor zover de arbeidsovereenkomst tussen partijen wel ontbonden zou moeten worden, heeft [verweerder] aanspraak op de transitievergoeding. Voorts dient hem de billijke vergoeding te worden toegekend. DJI heeft ernstig verwijtbaar jegens hem gehandeld. Het onderzoek dat DJI naar de gedragingen van [verweerder] heeft gedaan, was onzorgvuldig.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verweerder] , geboren op [datum] 1971, is op 14 oktober 1997 bij DJI in dienst getreden. Zijn salaris bedraagt € 4.868,02 bruto per maand, met een IKB budget ad € 803,22. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Rijk van toepassing. DJI voert namens de minister van Justitie en Veiligheid straffen en vrijheidsbenemende maatregelen uit die door de rechter zijn opgelegd. DJI heeft in het land 50 vestigingen, waaronder de penitentiaire inrichting (PI) te Alphen aan den Rijn. [verweerder] werkt sinds 1 oktober 2007 als Plv. hoofd Arbeid binnen de PI Alphen. In die functie geeft hij samen met het Hoofd Arbeid leiding aan de medewerkers van het Arbeidsbedrijf van de PI. Daarnaast ondersteunt hij hem onder meer bij het afsluiten van dienstverleningsovereenkomsten. Het Plv. hoofd Arbeid bewaakt de uitvoering van de opdrachten die aan het Arbeidsbedrijf zijn verleend en onderhoudt de contacten met in- en externe partners. Het is de taak van het Plv. hoofd Arbeid om voor het team een zo werkbaar en veilig mogelijk klimaat te creëren, waarbij wederzijds vertrouwen en het stimuleren van gedetineerden belangrijk is. [naam 6] heeft verklaard dat hij eind mei/begin juni 2024 met klem tegen [verweerder] heeft gezegd dat hij, om alle schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, op geen enkele wijze werk van hem zelf – werk ten behoeve van zijn eigen metaalbedrijf – in de PI Alphen mocht laten uitvoeren, zoals in het verleden – tegen betaling, op basis van opdrachtverlening – wél heeft plaatsgevonden, en dat [verweerder] hem heeft gezegd dat hij dit al zo’n twee maanden niet meer deed en dit absoluut niet meer zou doen. [verweerder] heeft op 21 november 2024 tijdens werktijd twee hem toebehorende metalen platen laten ponsen door collega’s van de afdeling Arbeid en een gedetineerde. Daaraan lag geen opdracht ten grondslag en daarvoor heeft [verweerder] aan niemand iets betaald. Voor het bewerken van zijn metalen platen heeft [verweerder] zijn leidinggevende geen toestemming gevraagd en deze is niet verleend. [verweerder] heeft de platen op 20 november 2024 met de auto naar de PI gebracht. Hij heeft de platen de PI binnengebracht zonder het daarvoor benodigde invoerbewijs. Voor het bewerken van de platen was de daarvoor benodigde machine om te bouwen. Volgens de verklaring van [naam 2] heeft de bewerking van de platen ongeveer 1 uur in beslag genomen. [verweerder] heeft dit niet voldoende betwist, zodat dit vast staat. Nu zowel [naam 2] als [naam 3] hebben verklaard dat voor het bewerken van de platen het lopende productieproces moest worden stilgelegd, is ook dat als vaststaand aan te nemen. [verweerder] heeft de platen op 21 november 2024 vanuit de PI meegenomen naar de werkplaats van zijn metaalbedrijf. Hij beschikte niet over het daarvoor benodigde uitvoerbewijs. Het is bij herhaling voorgekomen dat [verweerder] zonder in- of uitvoerbewijs bij de PI zaken naar binnen en naar buiten heeft gebracht. Tijdens het gesprek van 28 november 2024 heeft [verweerder] verklaard dat hij in het verleden zakken met afvalhout heeft meegenomen, met toestemming van zijn leidinggevende, maar dat hij dit al bijna drie jaar niet meer deed, nadat hij te horen had gekregen dat het niet verstandig is om dat te doen. Tijdens het gesprek dat DJI op 4 december 2024 met [verweerder] heeft gevoerd, heeft hij, nadat hij was geconfronteerd met de verklaringen hierover van drie van zijn collega’s, nader verklaard dat hij twee of vier maanden geleden zakken afvalhout heeft meegenomen. Tijdens het gesprek dat op 4 december 2024 met [verweerder] is gevoerd heeft hij verklaard dat hij, met mondelinge goedkeuring van zijn leidinggevende, een bootzeil van zijn zoon heeft laten repareren, met door hem ter beschikking gestelde materialen, door (op) de afdeling van Textiel van de PI (werkzame gedetineerden). Een (officiële) opdracht lag daaraan niet ten grondslag en voor het verrichte werk is niet betaald. Bij brief van 29 november 2024 heeft DJI [verweerder] geschorst en bij brief van 17 december 2024 is hem het einde van de arbeidsovereenkomst aangezegd. De concept-vaststellingsovereenkomst die DJI hem bij laatstgenoemde brief heeft aangeboden heeft [verweerder] niet geaccepteerd.
2.6
DJI stelt dat [verweerder] de hiervoor genoemde platen door de afdeling Arbeid heeft laten bewerken voor zijn eigen metaalbedrijf. [verweerder] stelt dat hij de platen heeft laten bewerken voor privégebruik. Wat hiervan zij, kan in het midden blijven. Ook indien [verweerder] de platen heeft laten bewerken voor privégebruik, geldt dat hij de platen met een machine van DJI gedurende werktijd heeft laten bewerken door een collega en een gedetineerde, zonder dat dit de instemming had van DJI.
2.7
In de Gedragscode Integriteit Rijk is over het gebruik van bedrijfsmiddelen en voorzieningen van het Rijk het volgende bepaald:
Gepast privégebruik mag, tenzij uitdrukkelijk anders is afgesproken of bepaald. Misbruik, dat wil zeggen overdadig, onnodig, storend of schadelijk privégebruik, is niet toegestaan. Het is ondoenlijk om vooraf precies aan te geven wanneer er sprake is van misbruik en wanneer niet. Dit doet een beroep op je eigen verantwoordelijkheid en oordeelsvermogen. Er is altijd sprake van een grijs gebied: bespreek daarom in voorkomende gevallen met je leidinggevende wat wel of niet mag. Wees transparant, kostenbewust en maak hierover afspraken.Wat de bewerking van de platen betreft, is, hetgeen [verweerder] zich heeft moeten realiseren, niet sprake geweest van gepast privégebruik, omdat [verweerder] het normale werkproces bij DJI heeft verstoord door gedurende ongeveer een uur beslag te leggen op een machine van DJI en door beslag te leggen op de werktijd van een collega en de tijd en werkkracht van een gedetineerde. Door de platen desondanks door de afdeling Arbeid te laten bewerken, heeft [verweerder] niet integer gehandeld. Dit is hem ernstig aan te rekenen. Daarbij is van belang dat de collega die hij voor zich heeft laten werken ondergeschikt aan hem was, terwijl ook de gedetineerde van hem afhankelijk was wanneer hij op de afdeling Arbeid werkte. Van belang is verder dat de gedetineerde weliswaar wel een vrijheidsbenemende maatregel had te ondergaan, maar uiteraard niet verplicht was om voor [verweerder] privé te werken. Indien een leidinggevende als [verweerder] een gedetineerde desondanks inzet voor privédoeleinden, kan dit binnen de PI Alphen leiden tot gemor en verzet en dus tot veiligheidsproblemen, terwijl dit zowel binnen als buiten de PI schade toebrengt aan het aanzien van DJI in de samenleving.
2.8
Tijdens het gesprek van 28 november 2024 heeft [verweerder] verklaard dat hij in het verleden zakken met afvalhout heeft meegenomen, met toestemming van zijn leidinggevende, maar dat hij dit al bijna drie jaar niet meer doet, nadat hij te horen had gekregen dat het niet verstandig is om dat te doen. Vast is echter komen te staan dat hij, anders dan hij op 28 november 2024 heeft gezegd, tot voor kort, laatstelijk omstreeks eind september 2024, zakken afvalhout heeft meegenomen, derhalve ook nadat hij te horen had gekregen dat dit onverstandig was. Dat het niet aangaat om bedrijfseigendommen weg te nemen, spreekt voor zich, ook zonder dat DJI dit expliciet verbiedt. Door desondanks afvalhout mee te nemen, heeft [verweerder] ook wat het afvalhout betreft niet integer gehandeld. Omdat hij het afvalhout heeft weggenomen nadat hij te horen had gekregen dat dit niet de bedoeling was, is hem dit ernstig aan te rekenen. Voor zover juist is dat ook andere medewerkers van DJI zich schuldig maken of hebben gemaakt aan het wegnemen van afvalhout, is dat niet anders, omdat [verweerder] , als leidinggevende, wat dit betreft een eigen verantwoording en voorbeeldfunctie heeft, en zich niet achter de gedragingen van collega’s kan verschuilen. Het feit dat de waarde van het weggenomen afvalhout geringer kan zijn geweest dan de kosten die DJI had moeten maken om het door een derde te laten afvoeren, is niet van belang, omdat het niet aan [verweerder] is om te bepalen hoe het afvalhout wordt afgevoerd, maar alleen aan DJI.
2.9
Vast staat dat [verweerder] aan de afdeling Textiel van PI Alphen heeft gevraagd om met door hem ter beschikking gestelde materialen een bootzeil van zijn zoon te repareren, zonder dat daarvoor was te betalen. [verweerder] stelt dat zijn leidinggevende hem hiervoor mondeling toestemming heeft gegeven. Een verklaring van zijn leidinggevende waaruit blijkt wat hiervan zij, is niet in het geding gebracht. Bij gebreke daarvan is niet uit te sluiten dat de reparatie van het bootzeil door de afdeling Textiel de instemming had van de leidinggevende van DJI. Aanleiding om precies vast te stellen wat hiervan zij, is er niet, omdat [verweerder] zich heeft moeten realiseren dat de inzet van de afdeling Textiel voor de reparatie van het bootzeil van zijn zoon hoe dan ook niet is aan te merken als gepast privégebruik van de middelen van het Rijk. Voor zover zijn leidinggevende heeft ingestemd met de reparatie, heeft hij, in zijn positie, moeten weten dat dit desondanks niet kon. Daarbij is van belang dat, gelet op de door [verweerder] ter beschikking gestelde materialen (speciaal garen en nieuw glas), het aannemelijk is dat het niet is gegaan om enkel het vastzetten van een klein stukje van een losgeschoten naad (een vijf-minuten-klusje). Door de afdeling Textiel te vragen om het bootzeil gratis te repareren, heeft [verweerder] niet integer gehandeld. Nu [verweerder] niet heeft mogen uitsluiten dat voor de reparatie gebruik zou worden gemaakt van de werkkracht van een of meer gedetineerde, is hem dit opnieuw ernstig aan te rekenen.
2.1
Ernstig aan te rekenen valt [verweerder] ook dat hij zonder in- of uitvoerbewijs zaken bij Pi Alphen heeft binnen- en buiten gebracht, omdat dit een ernstige overtreding is van de bij DJI geldende veiligheidsvoorschriften.
2.11
De stelling van [verweerder] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zich tijdens de met DJI gevoerde gesprekken te laten bijstaan tot een vertrouwenspersoon, wordt gepasseerd. Daarbij is van belang dat in het gespreksverslag van het op 17 november 2024 gevoerde gesprek in verband hiermee is vermeld dat [verweerder] heeft verklaard:
En in de brief staat ook dat je iemand mee mag nemen. Dat heb ik niet gedaan, want ik ben mij van geen kwaad bewust. En als ik mensen mee moet nemen dan kom je al snel in een heel ander gesprek waar ik helemaal niet heen wil. De stelling van [verweerder] dat DJI tijdens de met hem gevoerde gesprekken een voor hem onveilige situatie heeft laten ontstaan, is, gelet op de in het geding gebrachte gespreksverslagen, niet aannemelijk. Wel zal hij het als onprettig hebben ervaren om op zijn integriteit te worden aangesproken, maar dat op zich levert (objectief) gezien geen onveiligheid op. De stelling van [verweerder] dat DJI in deze zaak Bureau Integriteit had moeten inschakelen, wordt eveneens gepasseerd, nu niet duidelijk is waarnaar het Bureau onderzoek had moeten doen, nu de van belang zijnde feiten alleen op niet relevante of doorslaggevende punten in discussie zijn.
2.12
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Het is niet gebleken dat daaraan een of meer opzegverboden in de weg staan. Nu het verwijtbaar handelen van [verweerder] is aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen wordt bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt per (artikel 7:671b lid 9 sub b BW) 1 mei 2025.
2.13
Artikel 7:673 lid 7 sub c BW bepaalt dat de transitievergoeding niet verschuldigd is indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. In lid 8 van dat artikel is verder bepaald dat in afwijking van lid 7 sub c de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk aan de werknemer kan worden toegekend indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Vast staat dat [verweerder] sinds 14 oktober 1997 bij DJI in dienst is. Vast staat verder dat hij in de hierboven beschreven situaties ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij gedurende zijn lange dienstverband anderszins niet goed heeft gefunctioneerd, zijn niet voldoende gebleken. Dit, in combinatie met het feit dat [verweerder] , thans 54 jaar oud, nieuw werk zal moeten vinden, is aanleiding om te oordelen dat hij op grond van artikel 7:673 lid 8 BW aanspraak heeft op betaling van de helft van de wettelijke transitievergoeding. Voor de toekenning van enigerlei andere vergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter geen plaats.
2.14
[verweerder] is de partij die voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten (inclusief nakosten) van de procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2025;
kent aan [verweerder] toe de helft van de wettelijke transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2025 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 949,00 (waarvan € 814,00 aan salaris gemachtigde), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2025.