ECLI:NL:RBDHA:2025:10164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.11760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft op 12 maart 2025 een verzoek ingediend, maar de minister heeft dit verzoek niet in behandeling genomen omdat Duitsland al een verzoek om terugname heeft aanvaard.

De rechtbank heeft de zaak op 20 mei 2025 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van de minister was wel aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder haar stelling dat Nederland op grond van artikel 17 van de Dublinverordening gehouden is om haar asielverzoek alsnog in behandeling te nemen vanwege bijzondere omstandigheden. Eiseres betwistte niet dat Duitsland verantwoordelijk is, maar voerde aan dat er relevante feiten en omstandigheden zijn die niet in samenhang zijn getoetst.

De rechtbank concludeert dat de minister zich deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en de minister haar aanvraag niet hoeft te behandelen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit
V-nummer: [nummer] ,
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam] , [naam] en [naam] ,

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman)
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat de Bondsrepubliek Duitsland (hierna: Duitsland) verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen. De gemachtigde van de minister is wel verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Had de minister het asielverzoek aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiseres betwist niet dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres en dat voor Duitsland het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Eiseres stelt dat Nederland niettemin op grond van artikel 17 van de Dublinverordening gehouden is om alsnog het asielverzoek van eisers aan zich te trekken en in behandeling te nemen. Zij voert aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Uit het bestreden besluit blijkt niet kenbaar dat alle relevante feiten en omstandigheden in samenhang zijn getoetst. Bovendien komt uitzetting mogelijk in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zodat de minister eerst het BMA had moeten raadplegen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op grond waarvan de minister zou kunnen afzien van een overdracht van eiseres aan Duitsland. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de stelling van eiseres dat niet kenbaar alle door haar aangevoerde relevante feiten en omstandigheden in samenhang zijn getoetst, bij gebreke van enige onderbouwing niet kan worden gevolgd. Dat geldt ook voor haar stelling dat uitzetting naar Duitsland mogelijk in strijd komt met artikel 3 van het EVRM, zodat de minister eerst het BMA had moeten raadplegen. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht dat eiseres in Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden kan krijgen als in Nederland en dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om haar medische problemen te behandelen. Bovendien kan zij bij voorkomende problemen klagen bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland. Niet is gebleken dat zij die mogelijkheid niet heeft of dat de autoriteiten van Duitsland haar niet kunnen of willen helpen. Daarom is niet aannemelijk gemaakt dat een overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest of zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Er zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat specifiek de overdracht aan Duitsland een zodanig ernstige invloed heeft op haar mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand. De minister heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om een medisch onderzoek op te starten of om een BMA-advies op te vragen. Eiseres heeft in beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van deze motivering van de minister. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgen en dat de minister haar asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.11761
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.