ECLI:NL:RBDHA:2025:10183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
25-3391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor verbouwing naar kinderdagverblijf

Op 12 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Le Petit B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Verzoekers, Le Petit B.V. en twee andere verzoekers, hebben een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het verbouwen van een bestaande bedrijfsruimte naar een kinderdagverblijf. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de geluiddeskundigen van zowel de vergunninghouder als de gemeente hebben bevestigd dat het akoestisch onderzoek dat aan de vergunning ten grondslag ligt, adequaat is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de parkeerbehoefte van het bouwplan voldoende is onderbouwd en dat de verkeersstromen gescheiden blijven, waardoor verkeersveiligheid niet in het geding is. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang aanwezig is dat de afgifte van de vergunning in de weg staat. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 4 juni 2025, waarbij de verzoekers, hun gemachtigden, de gemachtigde van het college en geluiddeskundigen aanwezig waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3391

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2025 in de zaak tussen

Le Petit B.V., [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. A.C. Kes),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder], uit [plaats] , vergunninghouder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verleende omgevingsvergunning voor het op de begane grond verbouwen van de bestaande bedrijfsruimte naar een kinderdagverblijf en het realiseren van een overkapping en hekwerk aan de [adres 1] in [plaats] . Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 27 februari 2025 heeft het college vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend op grond van de Omgevingswet (Ow) voor het verbouwen van de bestaande bedrijfsruimte op de begane grond naar een kinderdagverblijf en het realiseren van een overkapping en hekwerk aan de [adres 1] in [plaats] .
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd en een nader stuk overgelegd. Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, vergezeld door M. Omary (geluiddeskundige bij de gemeente) en vergunninghouder, vergezeld door J.A. Huijzer (geluiddeskundige bij bureau Peutz).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit

3. Op 6 november 2024 heeft vergunninghouder een aanvraag om de hiervoor onder 2 genoemde omgevingsvergunning ingediend. Het betreft een kinderdagverblijf voor maximaal 12 kinderen.
Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor (1) de omgevingsplanactiviteiten (a) (ver)bouwen en (b) buitenplans afwijken van het omgevingsplan en (2) bouwactiviteit(en) (technisch) op grond van artikel 5.1 van de Ow.
Belanghebbendheid verzoekers
4. Le Petit B.V. exploiteert een kinderdagverblijf aan de [adres 2] te [plaats] . Dat pand bevindt zich direct naast het pand van vergunninghouder. De bovenwoning [adres 3] is in eigendom van verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] .
Le Petit B.V. is naar het oordeel van de voorzieningenrechter belanghebbende, omdat zij een concurrentiebelang heeft bij het bestreden besluit. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn eigenaren van het pand met bovenwoning [adres 3] dat op de eerste verdieping naast het pand van vergunninghouder ligt en kunnen om die reden eveneens als belanghebbenden worden aangemerkt.
Spoedeisend belang
5. Uit het e-mailbericht van vergunninghouder van 19 mei 2025 en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verbouwing van zijn pand al is begonnen en de werkzaamheden tijdelijk zijn gestaakt tot de uitspraak op dit verzoek. Verder is ter zitting gebleken dat de hoorzitting in bezwaar pas is voorzien op 9 juli 2025 en dat het daarna nog wel 2 maanden kan duren voordat de beslissing op bezwaar zal zijn genomen. Daarmee bestaat de kans dat het kinderdagverblijf van vergunninghouder zal zijn geopend vóórdat de beslissing op bezwaar is genomen. Daarom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
Een omgevingsplanactiviteit wordt in de bijlage bij de Ow gedefinieerd als:
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
Ingevolge artikel 8.0a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Ter plaatse geldt het omgevingsplan gemeente Zoetermeer. Ingevolge artikel 22.1 van de Ow bestaat het tijdelijke deel van dit Omgevingsplan uit onder andere het bestemmingsplan “Rokkeveen” en de zogeheten Bruidsschat [1] . Het bouwplan is voorzien op gronden met de functie “Gemengd-2“, met de aanduidingen “Bouwvlak” en “maximale bouwhoogte 20 meter”.
Bestreden besluit
7.1.
Blijkens het bestreden besluit is het bouwplan in strijd met artikel 8.1 van de regels van het omgevingsplan onderdeel Rokkeveen (doeleindenomschrijving), omdat alleen bedrijven tot en met categorie A van de “Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging Rokkeveen” zijn toegestaan. Een kinderdagverblijf valt in categorie B. Daarnaast voldoet het bouwplan niet aan de bebouwingsvoorschriften als bedoeld in artikel 8.2.2.a en 8.2.3.b van de regels van het onderdeel Rokkeveen, omdat de overkapping vóór de voorgevel wordt gebouwd en het hekwerk aan de voorzijde hoger is dan 1 meter.
7.2.
In het bestreden besluit is vermeld dat de buitenplanse omgevingsplanactiviteit is getoetst aan de op 13 december 2019 in werking getreden “Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de kruimelgevallenlijst 2019” en dat de aanvraag, gelet op het bepaalde in beleidsregel 1, voor een integrale beoordeling is voorgelegd aan de afdeling Stedelijke Ontwikkeling. Deze afdeling heeft het bouwplan getoetst aan de aspecten stedenbouw, economie, verkeer, geluid en luchtkwaliteit en akkoord bevonden. Daarnaast heeft het college de betrokken belangen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de aanvrager prevaleren boven die van verzoekers.
Geluid
8.1.
Verzoekers voeren aan dat het geluidonderzoek dat aan de vergunning ten grondslag ligt gebrekkig is, omdat daarin cruciale toetspunten - met name nabij de voortuin ontbreken, er geen rekening is gehouden met cumulatie van geluid en dat niet is gerekend met de maximale planologische invulling (20 meter gevelhoogte). Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers een e-mailbericht van [naam 1] , geluidadviseur bij [bedrijfsnaam] B.V., van 3 juni 2025 overgelegd.
8.2.
In het bestreden besluit is onder verwijzing naar het bij de aanvraag behorend akoestisch onderzoek van 25 oktober 2024 van Peutz B.V. (Peutz) gemotiveerd dat het kinderdagverblijf van vergunninghouder niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de directe omgeving, mits aan de voorzijde van het pand een luifel wordt aangebracht. In het advies van de geluiddeskundige van de gemeente van 17 januari 2025 zijn de conclusies van dit onderzoek onderschreven.
8.3.
Gelet op hetgeen geluiddeskundige J.A. Huizer (Huizer) ter zitting heeft toegelicht, daarin gesteund door de geluiddeskundige van de gemeente, kunnen de conclusies van dit akoestisch onderzoek naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden gevolgd. Tijdens de zitting heeft Huizer uiteengezet dat in het akoestisch onderzoek van Peutz alle relevante toetspunten aan de voorzijde van het pand van verzoekers in ogenschouw zijn genomen, waaronder een punt op een hoogte van 19,5 meter op de gevel, in verband met eventuele maximale planologische invulling. Verder heeft Huizer toegelicht dat op geen van de meetpunten de maximale geluidgrenswaarde in de dagperiode wordt overschreden indien de buitenspeelruimte aan de voorzijde van het pand wordt gerealiseerd zoals aangegeven op de tekening die is opgenomen in bijlage 6 van het rapport van 25 oktober 2024 en daarboven een overkapping/luifel wordt aangebracht. Huizer heeft uitgelegd dat in verband met beperkingen in de modelinvoer de luifel als een verticaal scherm van 16 meter moest worden ingevoerd, hetgeen gebruikelijk is. Dit is niet door verzoekers bestreden. De geluiddeskundige M. Omary heeft verklaard dat de door verzoekers genoemde installaties niet aanwezig zijn en dus niet meegenomen hoefden te worden in het akoestisch onderzoek. Tot slot hebben beide aanwezige geluiddeskundigen toegelicht dat er in dit geval geen aanleiding was voor cumulatie van geluid.
8.4.
Hiermee hebben de geluiddeskundigen hetgeen verzoekers hebben gesteld over het geluidonderzoek naar voorlopig oordeel doeltreffend weerlegd. De e-mail van [naam 1] is geen aanleiding tot een ander oordeel, nu deze louter bestaat uit een in tamelijk algemene termen vervat betoog over verschillende elementen die meegenomen moeten worden bij de geluidbeoordeling en geen concrete punten noemt waarop het akoestisch onderzoek van Peutz tekort zou schieten.
Parkeereis
9.1.
Verzoekers betogen dat het bruto vloeroppervlak (bvo) van het kinderdagverblijf van vergunninghouder is onderschat waardoor de berekening van het benodigd aantal parkeerplaatsen te laag is. Volgens verzoekers gaat het niet om de in de aanvraag genoemde 112 m² bvo, maar om 190 m² bvo. Er zijn daarom niet vier maar vijf parkeerplaatsen nodig om het bouwplan te kunnen verwezenlijken. Verzoekers brengen verder naar voren dat het parkeerterrein aan de achterzijde van de panden mandelig en dus niet openbaar is, zodat dit terrein niet kan worden meegenomen om in de parkeerbehoefte van het bouwplan te voorzien. Verzoekers hebben een ter onderbouwing van hun betoog een e-mail van 27 mei 2025 overgelegd van ir. [naam 2] van Witteveen + Bos.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de aanvraag is vermeld dat voor de bijeenkomstfunctie van de kinderdagopvang 167 m² aanwezig is. Gelet op de geldende parkeernorm zijn voor deze functie 2,0 (1,2 x 1,67) parkeerplaatsen benodigd. Samen met de parkeerbehoefte van de woonfunctie (1,8) bedraagt de parkeerbehoefte van het bouwplan daarmee 3,8 - afgerond vier - parkeerplaatsen. Dit aantal wijkt niet af van de parkeerbehoefte waarvan het college is uitgegaan.
9.3.
In het bestreden besluit staat dat twee van de vier voor het bouwplan benodigde parkeerplaatsen op het openbare parkeerterrein aan de achterzijde van de panden zijn voorzien. Het college heeft zich blijkens het verweerschrift op het nadere standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het achterliggend parkeerterrein mandelig is niet leidt tot een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het terrein beschikt over 11 parkeerplaatsen, waarvan er gedurende de dagperiode voldoende beschikbaar zijn door beperkt gebruik door de buurt. Dit standpunt wordt bevestigd door de parkeerdrukmeting die Peutz heeft uitgevoerd waarvan op 28 mei 2025 verslag is gedaan.
9.4.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de toegang tot het parkeerterrein op enigerlei wijze wordt beperkt. Dit betekent dat het openbaar toegankelijk is. Bovendien is ter zitting onweersproken gesteld dat twee van de aanwezige parkeerplaatsen behoren bij het perceel waarop het kinderdagverblijf is voorzien. Gelet hierop, valt niet in te zien waarom het college die parkeerplaatsen niet bij de berekening van het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de directe omgeving heeft kunnen betrekken. Blijkens de door Peutz uitgevoerde parkeerdrukmeting waren op alle toetsmomenten bovendien in een straal van 100 meter rond het bouwplan tenminste twee parkeerplaatsen beschikbaar, waarvan er ook steeds tenminste twee beschikbaar waren op het achterliggend parkeerterrein. Voorts is er een parkeerplaats in een garage aanwezig op het eigen perceel van vergunninghouder en een parkeerplaats op eigen terrein aan de voorzijde van het pand. Door het college is daarover overwogen dat deze parkeerplaats zich weliswaar bevindt ter plaatse van de buitenspeelplaats van het kinderdagverblijf, maar alleen gebruikt wordt buiten de openingstijden. Ter zitting is door vergunninghouder aangegeven dat hij elders werkzaam is, zodat wat betreft een van de parkeerplaatsen voor de woning naar voorlopig oordeel uitgegaan kan worden van dubbelgebruik.
9.5.
Gelet op hetgeen onder 9.2 tot en met 9.4 is overwogen is toereikend onderbouwd dat wordt voorzien in de parkeerbehoefte van het bouwplan. De ingebrachte e-mail van Broekman is geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze slechts op enige punten twijfel opwerpt of zorg uit, maar geen concrete punten aandraagt op grond waarvan de onderbouwing van het voldoen aan de parkeereis niet juist is. Deze grond slaagt niet.
Verkeersveiligheid
10.1.
Verzoekers vrezen dat er vanwege dezelfde openingstijden van beide kinderdagverblijven opstoppingen en verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.
10.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de ingangen van de kinderdagverblijven aan verschillende zijden worden gesitueerd. Het bouwplan voorziet in een ingang aan de kant van het parkeerterrein aan de achterzijde van het pand, terwijl de ingang van het kinderdagverblijf van verzoekers zich aan de kant van de Blauw-roodlaan bevindt. Daardoor zullen de verkeersstromen grotendeels gescheiden blijven en zullen naar verwachting niet snel problemen ontstaan ten aanzien van de verkeersveiligheid. Daarnaast wordt er blijkens de stukken vanuit gegaan dat de meeste kinderen niet per auto worden gebracht bij het kinderdagverblijf van vergunninghouder, maar per fiets of te voet. Het ontstaan van opstoppingen en of verkeersonveilige situaties als gevolg van het bouwplan zal dan ook niet (snel) aan de orde zijn. Deze grond slaagt daarom niet.
Overige gronden
11. De stelling van verzoekers dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel volgt de voorzieningenrechter niet. Bij kinderdagverblijf Le Petit van verzoekers hebben de kinderen een buitenruimte op het dakterras en niet op de begane grond. Het bouwplan voorziet daarentegen in een buitenruimte op de begane grond. Wat betreft geluiduitstraling gaat het daarom niet om een voldoende vergelijkbare situatie. Daarnaast zijn beide kinderdagverblijven in omvang niet vergelijkbaar. Blijkens de omgevingsvergunning van verzoekster Le Petit van 5 augustus 2021, onderdeel brandveilig gebruik, zal Le Petit maximaal 32 kinderen opvangen, terwijl vergunninghouder maximaal 12 kinderen zal opvangen.
12. Het betoog dat het bouwplan niet voldoet aan het Besluit kwaliteit kinderdagverblijven slaagt evenmin. Het Besluit kwaliteit kinderdagverblijven is geen onderdeel van het toetsingskader binnen de Ow, zodat de voorzieningenrechter aan beoordeling van deze grond niet toekomt.
13.1.
In de visie van verzoekers zal de luifel aan de voorgevel dermate veel schaduwwerking veroorzaken op de woning in eigendom bij verzoekers dat geen sprake meer is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarom had een bezonningsstudie niet mogen ontbreken.
13.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de luifel aan de noordwestzijde van het gebouw wordt geplaatst op een hoogte van 2,7 meter. Ter zitting is gebleken dat zich uitsluitend enige schaduwwerking zal voordoen bij de entree van de woning van verzoekers en niet in de boven de entree gelegen woning. Daarbij komt dat de luifel zelf uit doorzichtig materiaal zal bestaan en alleen de ondersteunende constructie uit metaal. Naar voorlopig oordeel is gelet op deze omstandigheden ook zonder bezonningsstudie duidelijk dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de bezonning dan wel daglichttoetreding in de woning van verzoekers. Van een relevante aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers als gevolg van schaduwwerking is dan ook geen sprake. Deze grond slaagt daarom niet.
14.1.
Verzoekers achten het participatietraject onvoldoende, aangezien zij daarin ten onrechte niet zijn betrokken. De aanvraag had daarom buiten behandeling moeten worden gesteld door het college.
14.2.
Uit artikel 16.55, zesde lid, van de Ow in samenhang gelezen met artikel 7.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling volgt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning dient kenbaar te maken of participatie heeft plaatsgevonden en, zo ja, wat hiervan de resultaten waren. Bij de vergunningaanvraag is een participatieverslag gevoegd, waaruit blijkt dat vergunninghouder heeft gesproken met de eigenaren van [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] en [adres 8] en met de toenmalige huurders van het pand van verzoekers, [adres 3] . Op deze wijze is toereikend voldaan aan de participatievereisten. Dat niet ook met verzoekers als eigenaren van het pand [adres 3] is gesproken is onvoldoende voor een ander oordeel. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Wat verzoekers hebben aangevoerd geeft geen grond voor de verwachting dat de omgevingsvergunning bij het te nemen besluit op bezwaar geen stand zal houden of dat het vergunde bouwplan uiteindelijk niet gerealiseerd zal kunnen worden. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De Bruidsschat bestaat uit regels die op rijksniveau zijn vastgesteld en die op grond van het Invoeringsbesluit Omgevingswet deel zijn gaan uitmaken van het omgevingsplan.