ECLI:NL:RBDHA:2025:10190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.18531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse nationaliteit op grond van artikel 31 Vw 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser van Turkse nationaliteit. Eiser, geboren op [datum], heeft op 21 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, mede namens zijn minderjarige zoon. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 28 maart 2025 afgewezen, met als reden dat de aanvraag ongegrond was. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn asielrelaas niet volledig is meegenomen in de besluitvorming.

De rechtbank heeft op 3 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. Eiser heeft verklaard dat hij Turkije heeft verlaten vanwege bedreigingen en de vermissing van zijn vrouw en dochter, en dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten voor de HDP. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister de asielmotieven 1 (identiteit en nationaliteit) en 5 (discriminatie) geloofwaardig achtte, maar de overige motieven ongeloofwaardig vond. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij geen reëel risico loopt bij terugkeer naar Turkije.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18531

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

Geboren op [datum]
Van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de minister van Asiel en Migratie, minister,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers asielaanvraag als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 [1] .
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft, mede namens zijn minderjarige zoon, [naam], geboren op [datum] en eveneens van Turkse nationaliteit, op 21 november 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025, waar het voornemen van 6 februari 2025 onderdeel van uitmaakt, in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. De minister heeft eiser evenmin een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek wegens medische gronden verleend en bepaald dat eiser binnen vier weken naar Turkije dient terug te keren.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De beroepsgronden van eiser zijn gericht tegen de afgewezen asielaanvraag.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas en het bestreden besluit
3. Eiser heeft verklaard dat hij de Turkse nationaliteit heeft, tot de Koerdische bevolkingsgroep behoort en afkomstig is uit het dorp Akcalar in Turkije. Eiser heeft, kort samengevat, Turkije vanwege bedreigingen verlaten na de vermissing van zijn vrouw en dochter. Eiser vreest dat de vermissing verband houdt met zijn politieke activiteiten voor de HDP. Eiser zegt vanwege deze activiteiten meerdere keren te zijn opgepakt, te zijn vastgezet, geslagen en bedreigd door de Turkse autoriteiten. Ook heeft eiser discriminatie en problemen ervaren vanwege het zijn van Koerd en Alawiet.
4. De minister heeft eisers asielrelaas onderscheiden in 5 asielmotieven:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) activiteiten voor de HDP en daaruit voortkomende problemen met de autoriteiten;
3) vermissing echtgenote en dochter;
4) problemen vanwege Alawiet;
5) discriminatie vanwege Koerd en behoren tot de Alawiet gemeenschap.
4.1.
De minister heeft asielmotieven 1 en 5 geloofwaardig geacht, de asielmotieven 2, 3 en 4 vindt de minister ongeloofwaardig. Met betrekking tot asielmotief 2 oordeelt de minister dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen: eiser heeft wisselend verklaard over zijn activiteiten en lidmaatschap van de HDP en onjuist verklaard over deze partij. Omdat asielmotief 2 ongeloofwaardig wordt geacht, acht de minister ook het gestelde verband tussen devermissing van eisers echtgenote en dochter en zijn gestelde betrokkenheid en lidmaatschap bij de HDP (asielmotief 3) niet geloofwaardig . Bovendien heeft eiser volgens de minister ten aanzien van asielmotief 3 onvoldoende documenten, zoals een aangifte, overgelegd en daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Ook acht de minister de verklaringen over de vermissing van eisers echtgenote en dochter niet samenhangend en onaannemelijk. Volgens de minister is het ongerijmd dat eiser, ondanks de ernst van de vermissing, geen stappen heeft ondernomen om hen op te sporen, noch in Nederland noch in land van herkomst. De minister vindt dat eisers verklaringen over de problemen vanwege het zijn van Alawiet (asielmotief 4) evenmin een samenhangend en aannemelijk geheel vormen, omdat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn geloof.
4.2.
De minister ziet in de geloofwaardig gevonden asielmotieven 1 en 5 geen grond om een asielvergunning te verlenen: Volgens de minister is eiser niet aan te merken als vluchteling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en loopt eiser bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico op ernstige schade. De minister wijst eisers asielaanvraag af als ongegrond.
Beroepsgrond: Eisers asielrelaas en zienswijze zijn niet volledig in de besluitvorming betrokken
5. Eiser voert aan dat de minister een groot deel van zijn relaas en zienswijze ten onrechte niet in de besluitvorming heeft betrokken en daarmee heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel. Eiser verzoekt in deze beroepsprocedure al hetgeen in de zienswijze en correcties en aanvullingen is aangevoerd, als herhaald en ingelast te beschouwen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat de minister in het bestreden besluit heeft gereageerd op de zienswijze van eiser. Verder heeft eiser met de enkele verwijzing naar zijn zienswijze en de niet nader onderbouwde stelling dat zijn zienswijze en een deel van zijn relaas ten onrechte niet in het bestreden besluit zijn betrokken, niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en genomen dan wel niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal hieronder de concretere beroepsgronden van eiser verder beoordelen.
Beroepsgrond: De minister heeft de activiteiten voor de HDP en de daaruit voortvloeiende problemen (asielmotief 2) ten onrechte ongeloofwaardig geacht
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte is voorbij gegaan aan de correcties en aanvullingen van 25 april 2023 waarin uitleg is gegeven over eisers betrokkenheid bij deze partij en dat in het verslag van het gehoor niet alles correct en volledig is opgenomen. Eiser wijst als oorzaak daarvan op het werken met een telefonische tolk en het afnemen van een zeer beknopt gehoor zonder dat is doorgevraagd. Dit weegt des te zwaar nu de minister op bepaalde onderdelen de correcties en aanvullingen wel serieus heeft genomen als gevolg waarvan een aantal tegenwerpingen zijn komen te vervallen, waaronder de periode van gevangenschap en het eerder niet durven aangeven van het zijn van aanhanger van HDP. Eiser steunde deze partij omdat het een Koerdische partij is. Eiser is echter een laagopgeleide man waardoor zijn kennis van de ins en outs van de partij beperkt zijn gebleven, als gevolg waarvan hem dit niet is aan te rekenen. Eiser betoogt voorts dat hij herhaaldelijk heeft verklaard dat hij in elkaar is geslagen tijdens zijn gevangenschap. Op 8 september 2022 is zijn letsel gedocumenteerd door de arts spoedeisende hulp van het Staatsziekenhuis Pazarcik waarbij nadrukkelijk mishandeling en geweld als reden voor de verwijzing voor onderzoek zijn genoemd.
5.1.
Via een neef heeft eiser een origineel medisch rapport ontvangen, dat hij gedurende deze beroepsprocedure heeft aangeboden aan de minister voor onderzoek.
6. De minister heeft door Bureau Documenten (BD) onderzoek laten doen naar het door eiser overgelegde rapport. BD geeft een neutraal advies en zegt geen uitspraak te kunnen doen over de echtheid, aangifte en over de inhoud.
7. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgrond niet slaagt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek, in het bijzonder de gehoren van eiser, alsmede de verslaglegging daarvan, niet zorgvuldig dan wel niet volledig is geweest. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt op welke onderdelen tijdens de gehoren ten onrechte niet zou zijn doorgevraagd. Dat is gebruik gemaakt van een telefonische tolk, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet, dat louter vanwege die omstandigheid de gehoren onzorgvuldig of niet volledig zijn geweest. Bovendien heeft eiser zowel in het aanmeldgehoor en het nader gehoor aangegeven de tolk goed te kunnen verstaan en tevreden te zijn.
7.1.
De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers verklaringen in dit verband geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft wisselend verklaard over het al dan niet lid te zijn van HDP: enerzijds heeft eiser verklaard dat lid was van de HDP, leden wierf, aanwezig was tijdens demonstraties en vlaggen droeg; anderzijds heeft eiser verklaard dat hij geen lid heeft kunnen worden, enkel stemmen heeft proberen te winnen van mensen in zijn eigen netwerk en geen andere activiteiten heeft verricht. De rechtbank is met de minister van oordeel dat van eiser verwacht mag worden dat hij hierover eenduidig verklaart, omdat dit de kern van relaas betreft. Eiser heeft geen deugdelijke uitleg gegeven waarom hij enerzijds verklaarde lid te zijn dan wel aangesloten te zijn bij HDP, terwijl hij enkel sympathisant was, zoals eiser zelf later aangeeft. Ook heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat eiser onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de HDP en dat daarom niet aannemelijk is dat eiser betrokken is geweest bij de HDP. Zo heeft eiser onjuist verklaard over de oprichter van HDP, over het leiderschap van DHP en over dat Demirtas van de HDP de stad van eiser bezocht zou hebben en eiser een meeting heeft bezocht die hij organiseerde: dit laatste is onjuist, omdat uit verschillende openbare bronnen blijkt dat Demirtas van de HDP sinds november 2016 gevangen zit. De minister heeft deze onjuistheden aan eiser mogen tegenwerpen. Dat eiser een laagopgeleide man is en dat zijn kennis van de partij beperkt is, acht ook de rechtbank niet voldoende om te kunnen concluderen dat hij op deze onderdelen niet juist zou kunnen verklaren.
7.2.
De rechtbank volgt voorts het betoog van de minister ter zitting dat uit de overgelegde medische rapportage niet blijkt door wie de mishandeling en het daarmee samenhangende geweld is gepleegd. Datzelfde geldt voor de door eiser overgelegde foto.
Hiermee heeft eiser derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij herhaaldelijk zou zijn geslagen en mishandeld door de autoriteiten vanwege de door hem gestelde activiteiten voor de HDP.
Beroepsgrond: De minister heeft de vermissing van vrouw en dochter ten onrechte ongeloofwaardig geacht (asielmotief 3)?
8. Eiser voert aan dat asielmotief ten onrechte ongeloofwaardig is gevonden en stelt daarbij dat hij geen bericht van zijn vrouw en dochter heeft ontvangen. Naast de melding bij de politie en vier herhaalde bezoeken heeft eiser via zijn eigen netwerk navraag gedaan. Naar hogere autoriteiten wil eiser niet gaan vanwege een gebrek aan vertrouwen. Dit houdt verband met de discriminatie vanwege het Koerdisch en Alawiet zijn. De minister heeft dit laatste ten onrechte niet betrokken in de beoordeling.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit asielmotief ongeloofwaardig is omdat asielmotief 2 ongeloofwaardig is. Verder heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat hij zijn verklaringen in dit verband niet nader heeft onderbouwd met objectieve documenten en daarvoor geen goede reden heeft gegeven. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers verklaringen omtrent de vermissing ongerijmd zijn: niet valt in te zien dat eiser een dermate ernstig gebeurtenis niet bij de hogere autoriteiten heeft gemeld. Eisers enkele stelling dat hij er geen vertrouwen heeft in de autoriteiten vanwege discriminatie, dan wel dat in zijn regio uitsluitend de gendarmerie als bevoegde autoriteit optrad, , heeft de minister onvoldoende mogen vinden.
9. De rechtbank ziet voorts ambtshalve geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanknopingspunten om het bestreden besluit te vernietigen. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000