ECLI:NL:RBDHA:2025:10191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
09/059268-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens handel in harddrugs en witwassen van contante geldbedragen

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het handelen in harddrugs en het witwassen van contante geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als tussenpersoon fungeerde bij de levering van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne aan afnemers, zoals blijkt uit chatberichten via SKY-ECC, Encrochat en Signal. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van geldbedragen van € 21.500 en € 2.900, die tijdens een doorzoeking in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving zwaar hebben meegewogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar achtte de handel in harddrugs en het witwassen van de geldbedragen wettig en overtuigend bewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer en op tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/059268-24
Datum uitspraak: 2 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Koopman naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 12 november 2024 te ’s Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 12 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, samen met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, meermalen althans eenmaal, zichzelf en/of een ander gelegenheid en/of inlichtingen heeft verschaft, hebbende verdachte(n) met dit doel – informatie uitgewisseld met één of meerdere gebruikers van één of meerdere Sky-Encrochat-accounts met elkaar te communiceren via die Sky-Encrochats-accounts met betrekking tot de aankoop en/of verkoop van verdovende middelen waarbij ook over prijzen werd gesproken en waarbij ook foto’s van die verdovende middelen werden verzonden;
2
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 12 november 2024 te
’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 12 november 2024, te
's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een een of meerdere geldbedragen te weten 21.500,- euro en/of 2.900,- en/of en/of 11.000,- euro, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken. Op zijn specifieke standpunten wordt — voor zover relevant — hierna nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, bieden onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte cocaïne en heroïne heeft ingevoerd dan wel voorbereidingshandelingen heeft getroffen ten aanzien hiervan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024362573 (onderzoek LONGAN/DHRAA024023), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 991, ongenummerd 3 pagina’s).
De rechtbank zal voor feit 2 ten aanzien van de pleegperiode 19 maart 2020 t/m 8 maart 2021 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 2 in de pleegperiode 19 maart 2020 – 8 maart 2021:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 mei 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 april 2024 (p. 104-128);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 september 2024 (p. 129-153);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2024 (p. 154-234);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 september 2024 (p. 235-255);
Ten aanzien van feit 2 in de pleegperiode 3 oktober 2024 - 12 november 2024
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 mei 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op een gegeven moment ben gestopt toen SKY-ECC was gekraakt. De laatste twee maanden ben ik weer doorgegaan via Signal. Het klopt dat de telefoon die is gevonden in de brievenbus op de [adres 1] van mij is. Het klopt dat op die telefoon berichten via Signal zijn verzonden en foto’s van blokken werden gedeeld. Het klopt dat ik heb aangegeven dat ik blokken kon pakken, prijzen heb doorgegeven en heb gezegd dat ik stuks kon regelen. Dat ben ik geweest.
2. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, opgemaakt op 13 november 2024, voor zover inhoudende (p. 348):
Op dinsdag, 12 november 2024 werd door de ondersteuningsgroep politie eenheid Rotterdam met een machtiging binnengetreden ter aanhouding. In de woning aan de [adres 1] te 's-Gravenhage. In de brievenbus van perceel 83 aan de buitenzijde van de portiek werd een mobiele telefoon aangetroffen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 december 2024, voor zover inhoudende (p. 559-574):
In de brievenbus (
de rechtbank begrijpt: de brievenbus van de woning aan de [adres 1] te ’s-Gravenhage) werd een mobiele telefoon aangetroffen en inbeslaggenomen voor nader onderzoek. Ik zag dat applicatie Signal op de telefoon geïnstalleerd was. In de accountinstellingen van Signal zag ik dat door de gebruiker het account " [signal-account 1] ” werd gebruikt. Ik zag dat de detailgegevens van alle berichten en afbeeldingen zichtbaar waren. Ik zag dat alle berichten en afbeeldingen in 2024 waren gemaakt, ontvangen en verzonden
Gesprek met [signal-account 2]
26 oktober: [signal-account 2] vroeg wat de prijzen momenteel waren. [naam 1] antwoordde dat hij 21 kon geven.
27 oktober: Ik zag dat er een foto (Foto 4) van een blok met witte substantie werd verzonden naar [signal-account 2] . Ik las dat [signal-account 2] het witte blok op de [adres 2] [postcode 2] Den Haag kon ophalen bij “ [bijnaam] ”.
Gesprek met [signal-account 3]
27 oktober: Ik las dat [naam 1] vroeg om een foto. Ik zag dat naar [naam 1] een afbeelding (Foto 1) van een wit blok werd verzonden. Ik zag dat het witte blok in plastic was verpakt. Ik las dat [naam 1] aangaf dat een NN-persoon eentje kwam ophalen bij “ [bijnaam] ”. Ik las dat [signal-account 3] aangaf dat hij daar niet was. Ik zag dat naar [naam 1] een afbeelding (Foto 2) van adres “ [adres 2] [postcode 2] Den Haag" werd verzonden.
Gesprek met [signal-account 4]
10 oktober: Ik zag dat [naam 1] een video (Foto 1) verstuurde van een wit blok. Ik zag dat op dit witte blok het symbool van mode merk “Louis Vuitton" was gedrukt. Ik zag dat door een NN-persoon met een mes op het witte blok werd getikt om zo de consistentie van de substantie aan te tonen.
12 oktober: Ik zag dat [naam 1] een afbeelding (Foto 2) verstuurde van een wit blok. Ik zag dat op het blok een ster was gedrukt. Ik las dat [naam 1] aangaf dat dit blok 22 5 was.
5 november: Ik zag dat [naam 1] een afbeelding (Foto 4) van een wit blok stuurde. Ik zag dat op het blok de cijfers “888” gedrukt waren.
6 november: Ik zag dat [signal-account 4] een afbeelding (Foto 5) verzond van een wit blok waarop het logo van automerk “Toyota" was gedrukt.
10 november: Ik zag dat [naam 1] een afbeelding en een video (Foto 6) verzond van een blok. Ik zag dat het blok verpakt was in folie. Op de verpakking zag ik het logo van de Spaanse voetbalclub Real Madrid. Ik zag in de video dat de verpakking van dit blok geopend was. Ik zag dat er een wit blok in zat. Ik zag dat op het witte blok het logo van Real Madrid gedrukt was.
11 november: Ik zag dat [naam 1] een video (Foto 7) van een wit blok verzond. Ik zag dat op het blok een motief was gedrukt. Ik zag dat [naam 1] afbeeldingen (Foto 8) verzond van een blok dat in plastic gewikkeld was. Ik zag dat de cijfers “888"op de verpakking stond afgebeeld.
Gesprek met [signal-account 5] ( [naam 2] )
3 oktober: Ik las dat aan [naam 1] werd gevraagd of hij die “b” nog wilde wegdoen. Ik las dat [naam 1] aangaf dat hij er nog niet bij kon en dat als hij het in zijn handen zou hebben, hij het liet weten.
20 oktober: Ik las dat aan [naam 1] werd gevraagd of er nog wat is, omdat iemand 1 wilde hebben.
21 oktober: Ik las dat [naam 1] aangaf dat er nog wel wat is. Ik las dat aan [naam 1] werd gevraagd of er een gram kon worden gepakt om getest te worden door een NN-persoon. Ik las dat [signal-account 5] onderweg was. Ik zag dat [naam 1] een afbeelding (Foto 1) verstuurde. Ik zag dat de afbeelding een screenshot was van een Signal-contact: [signal-account 6] ( [naam 3] ) [telefoonnummer] . Ik las dat [naam 1] aangaf dat [signal-account 5] het gelijk kon ophalen bij [signal-account 6] . Ik zag dat [naam 1] een afbeelding (Foto 2) verzond van een afbeelding van een wit blok waar een ster op was gedrukt. Ik zag dat [signal-account 5] een screenshot (Foto 3) verstuurde van een chatgesprek in applicatie Whatsapp. Ik zag dat het een chatgesprek was met een gebruiker met de accountnaam “ [signal-account 7] " Ik las in het chatgesprek met “ [signal-account 7] dat er in Amsterdam 20.5 en in Breda 21.5 voor “O" werd aangeboden. Ik las dat “B" op 23.25 stond. Ik las dat [signal-account 5] aangaf dat “ [signal-account 7] " het duur vond en dat [naam 1] van hem zou horen als er wat nodig was.
Gesprek met [signal-account 8]
24 oktober: Ik zag dat [signal-account 8] een video verstuurde (Foto 1). Ik zag in de video dat een NN-persoon met een krabber door een bruine substantie roert. Vermoedelijk is de bruine substantie heroïne. Ik las dat [signal-account 8] aangaf dat bij hem 130/140 papieren ligt.
Ten aanzien van feit 3
1. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname met bijlagen, opgemaakt op 13 november 2024, voor zover inhoudende (p. 348-354):
Op dinsdag, 12 november 2024 werd door de ondersteuningsgroep politie eenheid
Rotterdam met een machtiging binnengetreden ter aanhouding. In de woning aan de [adres 1] te 's-Gravenhage. Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen: Bankbiljetten achter een keukenkastje in de keuken totaal € 21500,-. Bankbiljetten in de bank in de woonkamer totaal € 2900,-.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 mei 2025, voor zover inhoudende:
U, de voorzitter, houdt mij voor dat tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] achter een keukenkastje € 21.500,- is aangetroffen. Dat geld is van mij. Ik heb dat geld erachter gegooid om het te verstoppen. U houdt mij voor dat in een opbergvak in de bank in de woonkamer € 2.900,- is aangetroffen. Ja dat klopt, dat was mijn geld.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Ten aanzien van feit 2 in de pleegperiode 3 oktober 2024 t/m 12 november 2024
Handel in harddrugs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting vast dat de verdachte vanaf 29 september 2024 tot aan zijn aanhouding op 12 november 2024 berichten heeft gestuurd vanaf zijn telefoon via de applicatie Signal en daarbij de gebruiker is geweest van het Signal-account ‘ [signal-account 1] ’. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte in deze periode heeft gehandeld in cocaïne en heroïne. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte daadwerkelijk heeft gehandeld in harddrugs omdat er alleen chatberichten door hem zijn verzonden in deze periode. De verdachte heeft verklaard dat hij in deze periode enkel hasj heeft verhandeld, maar geen cocaïne en heroïne.
De rechtbank overweegt dat de verdachte middels voornoemd Signal-account verschillende gesprekken heeft gevoerd met tegencontacten. Uit de inhoud van deze chatgesprekken blijkt dat er gesproken wordt over ‘B’, ‘C’ en ‘boli’, termen die worden gebruikt om cocaïne uit Bolivia en Colombia mee aan te duiden. Daarnaast worden ook meerdere foto’s gestuurd van witte blokken met een opdruk en een video waarbij er in een bruine substantie wordt geroerd, vermoedelijk heroïne volgens de politie. De rechtbank concludeert hieruit dat er in de chatgesprekken wordt gesproken over cocaïne en heroïne.
De verdachte en zijn tegencontacten spreken in de chats ook over het inkopen en verkopen van de harddrugs waarbij er prijzen worden genoemd die passen bij de prijs van dergelijke verdovende middelen. De verdachte vraagt in een chat met ‘ [signal-account 3] ’ om een foto waarna de verdachte een foto van een wit blok krijgt. De verdachte stuurt deze foto hierna aan ‘ [signal-account 2] ’. De verdachte geeft vervolgens aan in de chat met [signal-account 3] dat iemand er ‘eentje’ kwam ophalen waarna [signal-account 3] een adres stuurt waarop dit kan. Dit adres wordt weer naar [signal-account 2] verstuurd. In een van de chatgesprekken wordt ook gevraagd of er eerst “een gram kon worden gepakt om getest te worden”. De inhoud van de berichten die hij in deze periode stuurt past bij de werkwijze die de verdachte als tussenpersoon hanteerde in de periode van maart 2020 t/m maart 2021. De verdachte heeft over deze periode op de terechtzitting verklaard dat een klant bij hem cocaïne bestelde (met hoeveelheden van een veelvoud van kilo’s) waarna hij het vervolgens bij zijn leveranciers bestelde. De leveranciers gaven het aan hem en hij gaf het weer door aan de klant. De klant ging het daarna testen en als de klant het goed vond, gaf de klant het geld aan de verdachte. De verdachte gaf dit geld dan weer aan de leverancier waarbij de verdachte dan € 250,- of
€ 500,- per kilo verdiende.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 3 oktober 2024 tot en met 12 november 2024 heeft gehandeld in cocaïne en heroïne en daarbij de harddrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daarbij dat vanaf 3 oktober 2024 de inhoud van de gesprekken ging over het verhandelen van harddrugs en zal de verdachte daarom vrijspreken van de periode in september 2024.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de tegencontacten. De verdachte heeft actief deelgenomen in de chats waarbij hij als tussenpersoon fungeerde tussen de leveranciers en de afnemers en om informatie vroeg en deze vervolgens weer doorspeelde. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde in de pleegperiode van 3 oktober 2024 tot en met 12 november 2024 wettig en overtuigend bewezen.
3.5.2.
Ten aanzien van feit 3
Vrijspraak geldbedrag € 11.000,-
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van het contante geldbedrag van € 11.000,-. Dit geld is in de woning van de vriendin van de verdachte aan de Plaspoelstraat 83 te Leidschendam aangetroffen. De rechtbank ziet geen redenen om aan te nemen dat dit bedrag aan de verdachte toebehoort. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld is ook niet gebleken dat de verdachte wetenschap had van (de herkomst van) dit geldbedrag en evenmin dat hij het voorhanden heeft gehad of er handelingen mee heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken ten aanzien van het witwassen van het geldbedrag van € 11.000,-.
Witwassen geldbedragen € 21.500,- en € 2.900,-
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, bij het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, op grond van de feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Wanneer van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 12 november 2024 zijn bij een doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres 1] te Den Haag twee grote contante geldbedragen aangetroffen. Achter een keukenkastje werd een geldbedrag van € 21.500,- aangetroffen en in een opbergvak in de bank een geldbedrag van € 2.900,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld en dergelijke bedragen bewust uit het zicht van instanties worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat de grote contante geldbedragen op deze plekken werden verstopt in de woning, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. De verdachte heeft ter terechtzitting als verklaring voor het geldbedrag van
€ 21.500,- gegeven dat hij dit geld heeft verdiend door in een café te werken en af en toe huizen te stucen. Hij kreeg dit geld contant en zwart uitbetaald en had dit geld achter het keukenkastje verstopt omdat zijn huis bijna helemaal leeg stond. Over het bedrag van
€ 2.900,- verklaart de verdachte dat hij 2,5 jaar heeft gespaard voor dit geldbedrag en hiervan dingen wilde kopen om zijn huis in te richten. De verdachte heeft zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd met bijvoorbeeld schriftelijke stukken, zoals een arbeidsovereenkomst, loonstroken of verklaringen van derden. De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld is dan ook niet verifieerbaar
.De rechtbank komt om die reden dan ook tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Medeplegen
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Uit de bewijsmiddelen kan niet afgeleid worden dat er bij het witwassen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 12 november 2024 zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de geldbedragen van € 21.500,- en
€ 2.900,- door de vindplaats van het geld te verhullen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met
8 maart 2021 en in de periode van 3 oktober 2024 tot en met12 november 2024 te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij
op12 november 2024, te 's-Gravenhage (van) een of meerdere geldbedragen te weten 21.500,- euro en 2.900,-
eurode vindplaats, heeft verhuld, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd tussen de twee en drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het handelen in cocaïne en heroïne gedurende twee periodes van ongeveer één jaar respectievelijk twee maanden, uitstrekkende over een periode van vier jaar. De verdachte fungeerde als tussenpersoon tussen leveranciers en afnemers en sprak in de chatberichten over tientallen kilo’s aan harddrugs. Drugshandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn maar ook op de veiligheid en het financiële stelsel. Het gebruik van verdovende middelen is niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar gaat gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast als gevolg. De verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met drugshandel laten leiden door financiële motieven en zich niet bekommerd om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. De rechtbank betreurt het dat de verdachte zich na een tussenperiode weer makkelijk liet verleiden tot het opnieuw handelen in drugs. Hij heeft door zo te handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de ondermijnende criminaliteit die rondom de handel in drugs bestaat.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van twee grote contante geldbedragen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 januari 2025, waaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden vermeld voor het handelen in meer dan 20.000 gram harddrugs in organisatorisch verband, terwijl het in onderhavige strafzaak gaat om de handel in een hoeveelheid harddrugs die ver boven dit gewicht ligt. De rechtbank slaat verder acht op het feit dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor een strafbaar feit. In zijn voordeel weegt de rechtbank mee dat de verdachte tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst d.d. 19 mei 2025) onder 1,2, 5 en 6 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 5 en 6 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt.
De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 5 en 6 genoemde voorwerpen, te weten:
5. 21.500 EUR;
6. 2.900 EUR;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
1. 1.500 EUR;
2. 4.750 EUR.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2025.