ECLI:NL:RBDHA:2025:10194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
09/249078-24 en 09/261053-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met een mes

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 1980 te Curaçao, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 augustus 2024 in Zoetermeer, waar de verdachte met een mes de aangever heeft gestoken tijdens een ruzie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft geraakt in het bovenlichaam, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever, waardoor de verdachte is vrijgesproken van poging tot doodslag. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat zijn handelingen met het mes een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrachten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangever en verplichtingen tot behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik, en heeft geadviseerd om de verdachte in een minder strikt kader te behandelen om de kans op recidive te verminderen. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/249078-24 en 09/261053-23 (tul)
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum 1] 1980 te Curaçao,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 november 2024 en 6 februari 2025 (alle pro forma) en 25 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.J.M. van den Brûle naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken en/of te snijden;
2
hij op of omstreeks 3 augustus 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [ambtenaar] (inspecteur bij de Eenheid Den Haag), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot de onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024246873, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 132, ongenummerd 17 pagina’s).
Ten aanzien van feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 2 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 48-49):
Vanavond vierden we de verjaardag van mijn vriendin op de [adres 2] te [plaats 2] . Ik liep naar de voordeur en ik zag iemand die ik kende. Hij heette [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). Ik zag dat hij iets uit zijn rugzak pakte en toen ging ik rennen de woning in. Hij liep achter mij aan. Ik zag dat hij iets groots in zijn handen had met een zwarte doek eromheen. Ik zag dat er uit dat doek een punt stak. We vielen samen op de grond omdat hij mij aanviel. Ik zag dat hij op mij instak. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand hield. Hij stak meerdere malen op mij in.
Ik heb twee oppervlakkige steekwonden. Eén wond zit op mijn linkerschouder en één wond op mijn buik. Beide wonden zijn gehecht.
2. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van de Huisartsen Spoedpost Zoetermeer opgemaakt op 12 augustus 2024 met bijlage, voor zover inhoudende (ongenummerd p. 4-5):
Naam: [aangever]
Datum: 03-08-2024 om 00:41u
Op de schouder li 2 cm grote snijwond, hechting 2 x 4,0.
Snijwond in de buik tot op het SQ vet, hechting 3 x 4,0.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 11 december 2024, voor zover inhoudende (PL1500-2024246873-48, ongenummerd p. 2-3):
Ik vroeg aan [aangever] (
de rechtbank begrijpt: [aangever]) waar is mijn fiets. [aangever] zei ik weet niet waar mijn fiets is. Ik werd boos. Ik had in mijn rugzak een mes zitten. Ik heb de tas opengemaakt. Ze zagen het mes zitten. [aangever] rende vervolgens het huis binnen. Ik ben achter [aangever] aangerend. Ik probeerde op [aangever] te springen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 3 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 64):
Op 2 augustus 2024 heb ik op de [adres 2] te Zoetermeer het volgende gezien:
Ik zag twee Antilliaanse mannen ruzie maken op straat. Eén van die mannen was ook bij ons bij de barbecue. Wij kennen hem als [aangever] . Ik zag dat [aangever] bij mijn vriendin naar binnen rende. Ik zag dat de onbekende man hem volgde. Ik ben hun de woning in gevolgd en zag dat de onbekende man op [aangever] zat en zag dat de onbekende man een stekende beweging maakte naar [aangever] met het mes. Ik hoorde [aangever] schreeuwen terwijl ik zag dat de onbekende man een stekende beweging maakte. Het klonk alsof hij pijn of angst voelde.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 27 februari 2025 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
[aangever] en [verdachte] waren in de woonkamer en [verdachte] had een groot mes. Dat mes had hij buiten uit zijn rugtas gepakt. [aangever] struikelde ofzo en [verdachte] begon op hem in te steken. [verdachte] bleef maar doorgaan met het maken van stekende bewegingen terwijl hij op [aangever] zat.
Opmerking rechter-commissaris: de getuige beweegt meerdere malen haar rechtervuist vanaf haar rechteroor schuin naar voren.Ik heb gezien dat het mes in de buik van [aangever] ging.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 april 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 augustus 2024 (p. 94).
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 2 augustus 2024 in Zoetermeer naar de woning is gegaan waar op dat moment de verjaardag van de vriendin van de aangever werd gevierd. Na een discussie die zich voor de deur heeft afgespeeld – tussen onder andere de verdachte, de aangever en diens vriendin – is de verdachte achter de aangever aan de woning in gerend. Hij heeft vervolgens met een mes stekende en/of snijdende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever en hem hierbij ook twee keer geraakt in zijn buik en schouder.
De rechtbank dient te vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Vrijspraak poging tot doodslag
Om tot bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzet op de dood van de aangever heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte “vol” opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat het handelen van de verdachte tot dodelijk letsel bij de aangever had kunnen leiden. De verdachte heeft stekende en/of snijdende bewegingen gemaakt richting de aangever en hem hierbij geraakt in het bovenlichaam. Onduidelijk blijft echter hoe de verdachte het mes heeft vastgehouden, waar de verdachte met het mes op richtte en met welke kracht de bewegingen met het mes zijn gemaakt. Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De bewegingen van de verdachte met het mes, terwijl hij zich in een worsteling met de aangever bevond, en waardoor de aangever in zijn bovenlichaam is geraakt, leveren naar het oordeel van de rechtbank een ongecontroleerde en dynamische situatie op waarbij de aangever zwaar lichamelijk letsel had kunnen lopen. Bij het raken van het bovenlichaam kunnen gemakkelijk kwetsbare lichaamsdelen als spieren, pezen en aders geraakt worden, ten gevolge waarvan zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. De handelingen met het mes zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm dusdanig gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte met dit handelen de aanmerkelijke kans op zulk letsel bewust heeft aanvaard. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
De rechtbank acht dan ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
subsidiair
hij op 2 augustus 2024 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes in het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 3 augustus 2024 te Zoetermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar] (inspecteur bij de Eenheid Den Haag), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren waaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) met de aangever op te leggen en deze maatregel ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk dient te zijn aan het voorarrest en dat aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de inname van medicijnen. De bijzondere voorwaarden kunnen volgens de raadsvrouw dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr niet dient te worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. In de eerste plaats heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes stekende en/of snijdende bewegingen te maken richting het slachtoffer [aangever] . Hierbij is [aangever] tweemaal geraakt waardoor hij twee snijwonden (in de buik en schouder) heeft opgelopen die gehecht moesten worden. De verdachte heeft vervolgens op het politiebureau niet voldaan aan de vordering van de politie-inspecteur om mee te werken aan een bloedproef.
De aanleiding voor het geweld richting [aangever] lijkt te zijn gelegen in de veronderstelling bij de verdachte dat de aangever de fiets van de verdachte had gestolen; een aanleiding die geweld en zeker geweld zoals hier is gebruikt op geen enkele manier rechtvaardigt. Dat het letsel redelijk beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. De aanval met het mes heeft niet alleen bij het slachtoffer voor angst gezorgd, maar ook voor de overige aanwezigen in de woning die het incident moesten aanschouwen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 november 2024, waaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapport over de verdachte van de GZ-psycholoog L. Stam, MSc, van 7 maart 2025 en van een Pro Justitia-rapport van de psychiater prof. dr. D.J. Vinkers van 27 februari 2025. De rapportages zijn opgemaakt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De psycholoog stelt bij de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken vast, en stoornissen in het gebruik van cocaïne, alcohol en cannabis en zwakbegaafdheid. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit en beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen. De psycholoog concludeert dat de impulsiviteit, boosheid, mate van achterdocht en krenking waar sprake van is bij de verdachte, hebben bijgedragen aan het bewezenverklaarde feit. De verdachte was tevens onder invloed van alcohol die eventuele remmingen verder heeft verlaagd. De psycholoog adviseert om het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog concludeert dat, zonder interventies, het risico op gewelddadig gedrag hoog is, gelet op de langdurige ernstige agressieregulatie-problematiek, waarop het middelengebruik een versterkende werking heeft. Een behandeling hiervoor kan het best plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte toont volgens de psycholoog voldoende motivatie om aan zijn middelenproblematiek te werken en de bereidheid om zich aan voorwaarden te houden lijkt ten opzichte van eerdere periodes in zijn leven te zijn vergroot. De verwachting is dat de verdachte bij een strenger kader (tbs met voorwaarden) eerder zijn motivatie zal verliezen waardoor het risico op recidive dan niet zal verminderen. De psycholoog denkt dat de meeste gedragsverandering wordt behaald binnen een minder strikt kader, waardoor de effectiviteit van behandeling binnen een kader van bijzondere voorwaarden naar verwachting het grootst zal zijn.
De psychiater komt tot dezelfde conclusie: een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, stoornissen in het gebruik van cocaïne, alcohol en cannabis en zwakbegaafdheid, en dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit en zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloedden. De verdachte is door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken snel gekrenkt en door zijn zwakbegaafdheid is zijn frustratietolerantie erg beperkt. Zijn agressieregulatie-problematiek wordt versterkt door zijn middelengebruik. De psychiater adviseert het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater schat de kans op recidive in geweld en grensoverschrijdend gedrag hoog in en adviseert daarom ook een opname in een verslavingskliniek als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De psychiater acht de verdachte gemotiveerd voor een (klinische) behandeling voor zijn middelengebruik.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 8 april 2025, waaruit volgt dat de reclassering zich aansluit bij de hiervoor besproken rapporten en adviezen en concludeert dat bij de verdachte sprake is van een hoog risico op recidive en letsel en een gemiddeld risico op het onttrekken aan voorwaarden. De reclassering acht een tbs met voorwaarden een mogelijkheid om langdurige abstinentie te bewerkstelligen en daarmee de kans op recidive te verminderen, maar omdat de verdachte heeft aangegeven hier niet aan mee te willen werken, adviseert de reclassering geen tbs met voorwaarden. De reclassering adviseert een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. De reclassering adviseert een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, dagbesteding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert tevens deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en gedurende de proeftijd een contactverbod met de aangever op te leggen als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, waarbij deze maatregel ook dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies en adviezen van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen, legt de rechtbank die conclusies mede ten grondslag aan haar oordeel over de straftoemeting. De rechtbank zal de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 overweegt de rechtbank dat de problematiek die door de deskundigen is geschetst er ook toe heeft geleid dat de verdachte niet heeft voldaan aan het de vordering van de politie-inspecteur om mee te werken aan een bloedproef. De rechtbank zal daarom ook dit bewezenverklaarde feit verminderd toerekenen aan de verdachte.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gezien de ernst van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling, zal in de strafmaat de nadruk hier vooral op liggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden voor een voltooide poging tot zware mishandeling waarbij middelzwaar lichamelijk letsel is toegebracht met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen). In dit geval acht de rechtbank strafverhogend de veelvuldige recidive van geweldsdelicten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten twee maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot zware mishandeling. Gelet op het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
De rechtbank is, mede gelet op het hoge recidiverisico, van oordeel dat oplegging van een maatregel ex artikel 38v Sr ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte passend en geboden is. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat de verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangever [aangever] , geboren op [datum 2] 1982. De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totaal maximum van 6 maanden.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

De verdachte heeft op de terechtzitting van 25 april 2025 afstand gedaan van de voorwerpen op de beslaglijst, te weten twee stuks schoeisel en een halsketting. Gelet daarop behoeft dit geen beslissing van de rechtbank.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 11 oktober 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/261053-23 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 voorwaardelijke opgelegde straf, te weten een taakstraf voor de duur van 20 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, subsidiair de proeftijd van de voorwaardelijke straf met een jaar te verlengen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie toe, nu is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, door zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 45, 57, 184 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
10.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
2 (TWEE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij [instelling] aan het [adres 3] te [plaats 3] op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, en voor de duur van maximaal een jaar, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die forensische polikliniek aan te geven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- zich na het klinische traject inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan [instelling] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [datum 2] 1982 te Curaçao;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totaal maximum van
6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaar is;
de voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de inbeslaggenomen goederen
verstaat dat door de verdachte van de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 1 en 2, te weten twee stuks schoeisel en een halsketting, afstand is gedaan;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2024, gewezen onder parketnummer 09/261053-23, te weten een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Bouman, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2025.