ECLI:NL:RBDHA:2025:10205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.3938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardigheid en geen reëel risico op ernstige schade

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Gambiaanse nationaliteit, die op 12 december 2024 een asielaanvraag indiende. Deze aanvraag werd op 18 januari 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij vanwege economische redenen uit Gambia was vertrokken en vreesde voor zijn leven door drie mannen aan wie hij geld verschuldigd was. Tijdens de zitting op 17 april 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig was en dat zijn verklaringen over de bedreigingen niet samenhangend waren. Eiser had geen goede verklaring voor het niet tijdig indienen van zijn asielaanvraag en de rechtbank vond dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico op ernstige schade liep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3938

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 12 december 2024 een asielaanvraag ingediend. Deze is in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vanwege economische redenen in 2018 uit Gambia is vertrokken. Eiser moet het geld dat hij, om zijn reis te bekostigen, heeft geleend van drie mannen in Gambia aan die mannen terugbetalen, maar hij heeft daarvoor niet de financiële middelen. Deze mannen hebben eiser gebeld en ze hebben zijn moeder bezocht om het geld op te eisen. Bij terugkeer naar Gambia vreest eiser door deze drie mannen te worden vermoord.
3. Verweerder vindt de identiteit van eiser ongeloofwaardig. De nationaliteit en herkomst van eiser vindt verweerder wel geloofwaardig. De problemen van eiser met de drie mannen in Gambia acht verweerder ook ongeloofwaardig. Eisers verklaringen over die problemen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel, eiser heeft zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft hiervoor geen goede verklaring gegeven en eiser kan in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de problemen met de drie mannen ongeloofwaardig zijn. Eisers moeder in Gambia wordt regelmatig lastiggevallen en bedreigd omdat eiser het geld moet terugbetalen en hij Gambia heeft verlaten. Bij terugkeer is het plausibel en voorzienbaar dat de drie mannen hun vizier op eiser zullen richten en hem niet zullen ontzien. Bovendien vreest hij geen bescherming van de Gambiaanse autoriteiten in te kunnen roepen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft de gestelde problemen van eiser met de drie mannen in Gambia niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers verklaringen over de frequentie van de bedreigingen van eiser en zijn moeder ongerijmd zijn. Eiser heeft verklaard dat de bedreigingen acht maanden na zijn vertrek uit Gambia zijn begonnen en dat de mannen in de periode van 2018 tot 1 januari 2025 vier keer met eiser hebben gebeld en vier tot vijf keer eisers moeder hebben bezocht in een poging om hun geld terug te krijgen. Verweerder heeft in dit verband kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat deze mannen niet vaker contact zouden hebben opgenomen als het voor hen zo belangrijk is dat eiser hen terugbetaalt en dat niet valt in te zien dat die mannen in al die jaren geen uitvoering hebben gegeven aan hun dreigementen.
Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij ontwijkend heeft verklaard over de bedreigingen richting zijn moeder. Eiser beantwoordt namelijk niet de vraag wanneer de mannen voor het laatst bij zijn moeder zijn geweest, maar beperkt zijn verklaringen tot het moment waarop hij zijn moeder voor het laatst heeft gesproken. [2] Tenslotte heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eisers verklaringen over het pas later indienen van de asielaanvraag ongerijmd zijn.
6. Verweerder overweegt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Wat eiser heeft aangevoerd biedt geen aanleiding tot nader onderzoek aan de zijde van verweerder.
7. Vastgesteld wordt dat eiser niet heeft betwist dat verweerder de asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen. [3] Ook heeft eiser het door verweerder opgelegde terugkeerbesluit en het inreisverbod niet weersproken.
8. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2025, door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekend gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie pagina 11 van het rapport nader gehoor en pagina 4 van het bestreden besluit.
3.Zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder c, d en onder h van de Vw.