In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank Den Haag heeft op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiser heeft beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag, zoals eerder bepaald in een uitspraak van 15 november 2024. In die uitspraak was de minister opgedragen om binnen acht weken te beslissen, tenzij nader onderzoek nodig was. Eiser heeft op 11 april 2025 beroep ingesteld, omdat er geen schriftelijke mededeling was gedaan dat nader onderzoek nodig was en de termijn van acht weken inmiddels was verstreken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, gezien de duidelijke feiten en omstandigheden van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.