ECLI:NL:RBDHA:2025:10288
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak
Op 13 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een vreemdelingenzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Dogan, beroep heeft ingesteld tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 10 juni 2025 via een videoverbinding, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door mr. S.J. de Vries.
De eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, omdat hij bereid was mee te werken aan zijn terugkeer naar Algerije. Daarnaast stelde hij gezondheidsproblemen te hebben, waaronder geelzucht. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was toegepast, verwijzend naar het onttrekkingsrisico en eerdere incidenten waarbij de eiser zich aan toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig was aan die in de vrije maatschappij en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier mr. I.S. Pruijn, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.