Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser stelt de Russische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum 1] 1988.
2. Eiser heeft op 2 november 2018 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft eiser niet gehoord over zijn asielmotieven. Er heeft slechts op 6 november 2018 een aanmeldgehoor plaatsgevonden. Uit een aantal medische adviezen aan verweerder is namelijk gebleken dat eiser vanwege trauma niet in staat is om helder en adequaat antwoord te geven op vragen. In overleg met zijn gemachtigde is eiser daarom in de gelegenheid gesteld om zijn asielrelaas schriftelijk naar voren te brengen. Per brief van 28 april 2020 is van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Uit het relaas volgt dat eiser in augustus 2017, als magazijnmedewerker in Moskou bij het bedrijf [bedrijf], met zijn chef in conflict is geraakt over de onregelmatige levering van een partij schoenen aan de burgemeester van Moskou. Kort daarna is het magazijn afgebrand. Eiser heeft over beide gebeurtenissen bij de politie verklaard. Van deze verklaring hebben de burgemeester en agenten van de OMON (de Russische oproerpolitie) opnames gezien, waarna zij eiser hebben mishandeld. Daarbij heeft de burgemeester eiser in zijn been geschoten. Vanuit het ziekenhuis is eiser samen met zijn echtgenote gevlucht naar [plaats 1]. In het voorjaar van 2018 zijn zij door de Armeense politie aangehouden en overgedragen aan de Russische politie. Daarbij is hen werk in Europa in het vooruitzicht gesteld. Eiser is echter tewerkgesteld in een magazijn in [plaats 2] (Duitsland) om onbetaald wodka te bottelen. Hij zat daarbij opgesloten en is dagelijks mishandeld en vernederd door bewakers. Een andere dwangarbeider heeft eiser gered van een zelfmoordpoging, maar is zelf, als gevolg van de mishandelingen, overleden. Eind oktober 2018 wist eiser met drie medegevangenen een bewaker te overmeesteren en te ontsnappen, waarna hij naar Nederland is gekomen.
3. Bij besluit van 25 september 2020 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 juni 2021is het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en is verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen, rekening houdend met eisers psychische problematiek. Naar aanleiding van de uitspraak is eiser alsnog in de gelegenheid gesteld om te reageren op aanvullende vormen van informatievergaring. In overleg met zijn gemachtigde zijn op 16 augustus 2021 gerichte vragen aan eiser gestuurd voor het opstellen van een IAB.Op 6 april 2022 heeft eiser deze vragen schriftelijk beantwoord. Op 23 november 2022 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een IAB uitgebracht.
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit het voornemen van 9 februari 2024 gehandhaafd. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Uit het IAB maakt verweerder op dat eiser niet dezelfde persoon is die op de door hem overgelegde geboorteakte is genoemd. Ook heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser werkzaam is geweest bij [bedrijf]. Verder is volgens verweerder evenmin geloofwaardig dat eiser door de burgemeester van Moskou is mishandeld en bedreigd. Er is daarom volgens verweerder geen reden om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Rusland gevaar loopt. Verder heeft verweerder ambtshalve overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Wel heeft verweerder aan eiser voorlopig uitstel van vertrek om medische redenen verleend zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw, geldig tot 1 februari 2025 en in afwachting van de verdere beoordeling hiervan.
5. Eiser voert hiertegen het volgende aan. Verweerder had bij de beoordeling van eisers asielaanvraag kenbaar zijn persoonlijke omstandigheden en het referentiekader dienen te betrekken. Verweerder had moeten bezien of een nadere vraagstelling aan eiser mogelijk is. Verweerder dient immers alle redelijke inspanningen kenbaar te hebben verricht om de asielmotieven van eiser op een alternatieve wijze te achterhalen. Er kan immers pas worden beslist nadat andere vormen van passende informatievergaring zijn verricht of uitgeput. In dit verband verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdelingvan 26 augustus 2020.In de aanvullende gronden voert eiser ten aanzien van het IAB aan dat kennelijk onderzoek is gedaan naar een andere persoon dan eiser. Zoals uit de door eiser overgelegde geboorteakte blijkt is hij geboren in [plaats 3], terwijl in het IAB als geboorteplaats [plaats 4] wordt genoemd. Gelet hierop kan volgens eiser niet van de juistheid van het IAB worden uitgegaan, zodat het ten onrechte ten grondslag is gelegd aan de afwijzing van eisers asielaanvraag. Bovendien is in het IAB onderzoek gedaan naar iemand die is geboren op [datum 2] 1988, terwijl eiser op [datum 1] 1988 is geboren. Daarom is het standpunt van eiser dat verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat het IAB zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Voorts voert eiser aan dat [bedrijf] de hoofdfirma is waaronder andere bedrijven vallen, waardoor op de door eiser overgelegde originele toegangspas twee andere bedrijven staan. De toegangspas van eisers echtgenote is een indicatie dat ook eiser voor dit bedrijf werkzaam is geweest. Verweerder heeft daarom ten onrechte de problemen met de burgemeester van Moskou ongeloofwaardig geacht. De enorme brand is inderdaad in nieuwsartikelen vermeld. In de media zijn echter niet alle bedrijven genoemd die in het gebouw waren gevestigd. Dat wil niet zeggen dat [bedrijf] niet in het gebouw was gevestigd. De stelling dat het niet aannemelijk is dat de burgemeester van Moskou heeft gehandeld zoals eiser heeft verklaard, betekent volgens eiser dat men niet op de hoogte is van de wijze waarop op dat niveau aldaar wordt geopereerd. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ook dient te toetsen aan artikel 8 van het EVRM.Eiser en zijn echtgenote hebben inmiddels een tweede kind die het Down Syndroom heeft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de beslissingsbevoegdheid in het Nederlandse vreemdelingenrecht overgegaan van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie.De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, dat dateert van na 2 juli 2024, is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ter zitting heeft de namens de minister van Asiel en Veiligheid verschenen gemachtigde het standpunt ingenomen dat deze minister het bestreden besluit voor haar rekening neemt. De ondertekening van het bestreden besluit door een bestuursorgaan dat daartoe niet bevoegd is, is een gebrek. Eiser is daardoor echter niet in zijn belangen geschaad. Voor eiser was het immers duidelijk, althans het had voor haar duidelijk moeten zijn, dat het bestreden besluit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst namens de bevoegde autoriteit was genomen. Daarom kan dit gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Geloofwaardigheid van identiteit, nationaliteit en herkomst
7. De rechtbank stelt vast dat uit medische adviezen is gebleken dat eiser niet gehoord kan worden vanwege zijn trauma. Partijen zijn het er ook over eens dat eiser
blijvendniet gehoord kan worden over zijn asielmotieven. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 16 juni 2021 aangegeven te willen onderzoeken welke andere mogelijkheden er zijn voor informatievergaring. Daarbij is aan eiser een vragenlijst ten behoeve van het opstellen van een IAB verzonden. Op 3 november 2021 is schriftelijk en telefonisch gerappelleerd. Vervolgens heeft verweerder de brief van 22 maart 2022 verzonden, waarin staat vermeld dat de in die brief genoemde vormen van alternatieve informatiegaring niet mogelijk zijn. Op 5 april 2022 heeft eiser schriftelijk bevestigd dat, behoudens het opstellen van een IAB, andere alternatieve vormen van informatievergaring niet in aanmerking komen, dat er geen familieleden zijn die op de hoogte zijn van zijn relaas en dat er reeds gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om het relaas op schrift te stellen. De stelling van eiser in beroep dat verweerder had moeten bezien of nadere vraagstelling mogelijk was naar aanleiding van het geschreven relaas en dat verweerder een onvoldoende actieve houding heeft gehad, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke (medische) omstandigheden en zijn referentiekader. Na verweerders onderzoek naar andere vormen van informatievergaring, zoals hiervoor beschreven, heeft verweerder uiteindelijk een IAB verkregen en de daaruit verkregen informatie betrokken bij haar beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Anders dan eiser heeft betoogd, heeft verweerder daarom al het nodige gedaan om eisers asielmotieven te achterhalen alvorens een beslissing te nemen op de aanvraag.
8. De rechtbank stelt verder vast dat uit het onderzoek van de door eiser overgelegde geboorteakte is gebleken dat het een kopie is van een echt document. Uit het onderzoek in het IAB zijn echter aanwijzingen naar voren gekomen waaruit blijkt dat eiser niet dezelfde persoon is als degene die in de geboorteakte wordt genoemd.
9. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan het IAB, komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek in het IAB zorgvuldig is geweest en de conclusies van het IAB worden onderbouwd door de onderliggende stukken. Verweerder heeft het IAB aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
10. Bij brief van 23 november 2022 heeft [persoon], werkzaam als landenspecialist, namens verweerder verklaard dat inzage in de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht, de zogenoemde REK-check, tot de conclusie heeft geleid dat het individuele ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Bovendien blijkt uit de door verweerder overgelegde telefoonnotitie van 24 februari 2025 dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bevestigd dat uit de onderliggende stukken bij het individueel ambtsbericht is gebleken dat het onderzoek is verricht met behulp van de juiste gegevens op de geboorteakte van eiser. Daarmee heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht en bovendien aannemelijk gemaakt dat het onderzoek dat heeft geleid tot het IAB is verricht op basis van de juiste persoonsgegevens. De kennisneming van de onderliggende stukken door de rechtbank leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt eiser ook daarom niet in zijn stelling dat er in dit geval niet van de juistheid van het individueel ambtsbericht had mogen worden uitgegaan. De slotsom is dat verweerder het IAB mede ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
12. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een asielmotief slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling en dat een verdere beoordeling van het asielrelaas niet kan worden verricht wanneer de vreemdeling deze elementen niet aannemelijk heeft gemaakt.Nu eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, is een verder beoordeling van het asielrelaas niet nodig. Volledigheidshalve, en mede gelet op de omstandigheid dat het asielrelaas van eisers echtgenote gebaseerd is op het asielrelaas van eiser, zal de rechtbank de overige beroepsgronden toch bespreken.
13. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser daadwerkelijk heeft gewerkt voor het bedrijf [bedrijf]. De enkele stelling van eiser dat de op de toegangspas genoemde bedrijven onder het bedrijf [bedrijf] vallen en dat eiser voor die bedrijven werkzaam was, leidt niet tot een andere conclusie. Eiser heeft in zijn schriftelijk relaas immers steeds gesproken over [bedrijf] en niet over andere bedrijven die daaronder zouden vallen. Uit de omstandigheid dat eisers echtgenote wel bij [bedrijf] werkte, kan niet worden afgeleid dat ook eiser daadwerkelijk voor het bedrijf werkzaam was. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werkzaam was voor [bedrijf], heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het niet aannemelijk is dat de burgemeester van Moskou in eigen persoon hem zou mishandelen en bedreigen. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de burgemeester deel uitmaakt van het centrale bestuur van Russische hoofdstad Moskou: hij bekleedt een van de belangrijkste posities binnen de Russische overheid. Verweerder heeft om die reden niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de burgemeester van Moskou in de door eiser beschreven situatie in eigen persoon heeft gehandeld. Daarnaast heeft verweerder terecht vastgesteld dat in de door eiser overgelegde mediapublicaties over een brand in de nacht van 16 op 17 augustus 2017 de bedrijfsnaam van [bedrijf] niet voorkomt. De stelling van eiser dat niet alle in het pand gevestigde bedrijven genoemd zijn in de nieuwsberichten, doet daar niet aan af. Het gaat er immers om dat die publicaties vanwege het ontbreken van de vermelding van [bedrijf] geen bevestiging opleveren van eisers asielrelaas, zoals verweerder niet ten onrechte heeft opgemerkt.
14. Verweerder heeft in het geval van eiser en zijn echtgenote terecht geoordeeld dat zij geen asielvergunning dan wel een reguliere vergunning krijgen. Dit betekent dat het weigeren van verblijf niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM nu er op dit moment geen sprake zal zijn van een gescheiden uitzetting.
15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand.
16. In het passeren van een gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).