1.2.De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
2. Eiser stelt de Burundese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1974. Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van 30 augustus 2005 tot en met 30 augustus 2010. Op 2 augustus 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 26 augustus 2011 afgewezen. Verweerder heeft bij dit besluit eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht per 30 augustus 2005 ingetrokken en eiser ongewenst verklaard. Verweerder heeft de ongewenstverklaring bij besluit van 27 maart 2012 opgeheven en eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 12 september 2012 is eisers beroep gericht tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hiertegen door eiser ingediende hoger beroep bij uitspraak van 19 augustus 2013 ongegrond verklaard.
3. In verband met de uitzetting van eiser is hij door de Dienst Terugkeer & Vertrek gepresenteerd bij de Burundese autoriteiten. De vertegenwoordiger van de Burundese ambassade heeft daarbij te kennen gegeven dat eisers nationaliteit niet kan worden bevestigd. Eiser heeft hierop verklaard dat hij eigenlijk [naam] heet en dat hij afkomstig is uit Oeganda. Over zijn Burundese identiteitskaart heeft hij verklaard dat hij dit document op de zwarte markt heeft gekocht. Eiser is vervolgens ook bij de Oegandese autoriteiten gepresenteerd, maar ook daar kon zijn nationaliteit niet worden vastgesteld. Gelet hierop heeft verweerder een taalanalyse laten uitvoeren in het Swahili. Het Bureau Land en Taal komt in het rapport taalanalyse van 30 december 2013 tot de conclusie dat eiser eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap Kenia/Tanzania.
4. Op 22 september 2016 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend waarbij is verwezen naar een brief van 23 februari 2016 van de Burundese Associatie voor de Rechten van de Mens met begeleidende brief en naar een kopie akte van bekendmaking die, gebaseerd op getuigenverklaringen, aangeeft dat eiser de Burundese nationaliteit bezit. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 26 september 2016 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarbij geoordeeld dat eiser zijn gestelde Burundese nationaliteit en identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft het beroep van eiser bij uitspraak van 19 oktober 2016 gegrond verklaard en het besluit van 26 september 2016 vernietigd. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiser bij besluit van 11 september 2018 opnieuw als kennelijk ongegrond afgewezen en geoordeeld dat eiser zijn gestelde Burundese nationaliteit en identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en er geen aanleiding is het inreisverbod op te heffen. Verweerder heeft daarbij onder meer verwezen naar het rapport taalanalyse van 30 december 2013 van Bureau Land en Taal. Het besluit van 11 september 2018 staat in rechte vast.
5. Op 6 juni 2019 heeft eiser opnieuw een herhaalde aanvraag ingediend. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser het rapport ‘Language analyses’ van de Taalstudio van 31 mei 2019 en een bijbehorende toelichtingsbrief van eveneens 31 mei 2019 overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat eiser afkomstig is uit Burundi. Op 6 februari 2020 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat het ingebrachte rapport met de brief niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of omstandigheid. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft eisers beroep hiertegen bij uitspraak van 6 maart 2020 ongegrond verklaard.
6. Bij de onderhavige herhaalde aanvraag van 11 november 2024 heeft eiser een tweetal documenten overgelegd: een brief van 9 augustus 2024 van een Burundese advocaat met als onderwerp ‘Non Rapatriement’ en een brief van 6 augustus 2024 van de Burundese Associatie voor de Rechten van de Mens met als onderwerp ‘Recommandation’. Eiser heeft deze documenten overgelegd om te onderbouwen dat hij nog steeds bescherming nodig heeft. De minister heeft eisers aanvraag met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. De door eiser bij deze aanvraag overgelegde documenten zijn weliswaar nieuw, maar niet relevant. Verweerder wijst er daarbij op dat in rechte vaststaat dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn. De door eiser overgelegde documenten zien niet op de onderbouwing van eisers identiteit, nationaliteit en herkomst en kunnen daarom niet leiden tot een andere conclusie op dit punt.
Eisers beroepsgronden
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de ingebrachte documenten ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Verweerder werpt ten onrechte aan eiser tegen dat hij zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser wijst erop dat zijn identiteit eerder is erkend en bovendien dat hij met die identiteit in de Basisregistratie Persoonsgegevens stond ingeschreven. De taalanalyse van 31 mei 2019 bevestigt dat eiser wel uit Burundi afkomstig is. Verder stelt eiser bij terugkeer naar Burundi gevaar te lopen en wijst op artikel 3 van het EVRM.Eiser beroept zich voorts op artikel 8 van het EVRM; hij woont al 20 jaar in Nederland en heeft hier een sociaal netwerk. Tot slot is het inreisverbod onterecht en disproportioneel.