ECLI:NL:RBDHA:2025:10343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59b Vw met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 23 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 20 mei 2025 asiel aangevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd op basis van zowel de b-grond als de c-grond van artikel 59b Vw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om te concluderen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, onder andere omdat eiser Nederland zonder documenten was binnengekomen en eerder een terugkeerbesluit had ontvangen. Eiser voerde aan dat de maatregel niet tijdig was omgezet, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde, omdat de maatregel van bewaring van 4 mei 2025 niet ter toetsing voorlag. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat de minister voldoende zorg had geboden in het detentiecentrum. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. De minister heeft op 23 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Na te zijn gehoord, is eiser afgevoerd omdat hij zich niet goed voelde. Met toestemming van partijen is de behandeling van het beroep voortgezet.
1.3.
Op de rechtbank in Groningen zijn de gemachtigde van eiser en een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond) van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
2.1.
Ten aanzien van de b-grond heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.2.
Ten aanzien van de c-grond heeft de minister overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Daarnaast heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Omzetting maatregel
5. Eiser voert aan dat de maatregel niet tijdig is omgezet. Eiser heeft op 20 mei 2025 asiel aangevraagd, waarna de grondslag van de maatregel uiterlijk op 22 mei 2025 omgezet had moeten worden. De maatregel is echter pas op 23 mei 2025 omgezet, dit is dus te laat. Dit is een ernstig gebrek op grond waarvan de maatregel onrechtmatig moet worden geacht, aldus eiser. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 11 september 2023. [3]
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gericht tegen de maatregel van bewaring waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet. Dat is de maatregel van bewaring van 4 mei 2025. Deze ligt nu niet ter toetsing voor, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of die maatregel van bewaring te laat is omgezet. De verwijzing naar de Afdelingsuitspraak leidt niet tot een ander oordeel.
Grondslag en gronden van de b-grond
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] , bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in het Vb opgenomen lichte en zware gronden [5] – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat alle in de maatregel genoemde gronden in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de minister dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers verklaard dat hij Nederland zonder documenten is ingereisd (3a) en is op 22 augustus 2023 met onbekende bestemming vertrokken (3b). Daarnaast is feitelijk juist dat aan hem twee terugkeerbesluiten en een inreisverbod voor de duur van twee jaar zijn opgelegd (3c) en wordt niet betwist dat hij geen handelingen heeft ondernomen om aan identiteitsdocumenten te komen (3d). Eiser verklaart daarnaast steeds wisselend over zijn nationaliteit en heeft meerdere aliassen gebruikt (3e). Eiser heeft ook verklaard zijn documenten bij een vriend in Frankrijk te hebben achtergelaten (3f), waarmee ook die grond feitelijk juist is. Tot slot heeft eiser meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Marokko (3i). Ook de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en het risico op onttrekking is voldoende gemotiveerd.
Grondslag c-grond
7. De rechtbank is van oordeel dat ook de c-grond terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft daarnaast reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad. Tot slot kan in redelijkheid worden aangenomen dat eiser de asielaanvraag heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Eiser heeft immers op 20 mei 2025 aangegeven asiel aan te willen vragen, nadat hem was medegedeeld dat er een vlucht voor hem was gepland met vertrek op 24 mei 2025.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat de bewaring hem als hartpatiënt zwaar valt. Het verblijf in het detentiecentrum levert hem veel stress op en dit verergert zijn klachten. Eiser zou daarom de kans moeten krijgen de uitkomst van zijn asielaanvraag in een asielzoekerscentrum af te wachten.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel kunnen dragen en dat daarmee het risico op onttrekking is gegeven.
8.2.
De medische omstandigheden van eiser zijn voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft erop gewezen dat er in het detentiecentrum een medische dienst aanwezig is, waar eiser een intake zal krijgen. Deze dienst zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft en hierin voorzien. Als de benodigde zorg niet in het detentiecentrum kan worden verleend, kan eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Bij dreigend suïcidegevaar is er een extra beveiligde zorgafdeling beschikbaar, waar indien nodig cameratoezicht kan worden ingezet. Mocht dit niet voldoende zijn, dan kan eiser worden geplaatst in een observatiecel met continu toezicht. De minister heeft op de zitting toegelicht dat eiser continu wordt gemonitord en voor zijn eigen veiligheid ook al eens in de eerdergenoemde observatiecel is geplaatst. De medische zorg is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd.
Voortvarendheid
9. De minister heeft op de zitting kenbaar gemaakt dat op 3 juni 2025 het asielgehoor van eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de behandeling van de asielaanvraag gedurende de inbewaringstelling van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingbesluit 2000.
4.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Deze gronden staan in artikel 5.1b, derde en vierde lid van het Vb.