In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2025, wordt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij zijn echtgenote' behandeld. De intrekking is per 5 november 2022 ingegaan, omdat eiser niet langer aan de voorwaarden voor de vergunning voldeed. Eiser was het niet eens met deze datum en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt of de intrekking van de verblijfsvergunning stand kan houden op basis van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit.
De rechtbank concludeert dat de minister de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken, omdat eiser per 5 november 2022 niet meer samenwoonde met zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote]. De rechtbank legt uit dat de minister op basis van een meldingsformulier van de referente en telefonisch contact met haar heeft vastgesteld dat de samenwoning was verbroken. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij op de datum van intrekking nog samenwoonde met zijn echtgenote. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de referente en de bevestiging daarvan door de minister voldoende zijn om de intrekking te rechtvaardigen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de voorwaarden voor het behoud van een verblijfsvergunning op basis van samenwoning.