Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, kreeg te maken met een besluit van de minister van Asiel en Migratie dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit, gedateerd op 31 oktober 2024, leidde tot bezwaar van verzoeker. Na de beslissing op bezwaar op 7 april 2025, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Awb een verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden ingediend zolang er bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de minister inmiddels op het bezwaar had beslist en verzoeker geen beroep had ingesteld tegen deze beslissing, was er geen bezwaar meer aanhangig. De termijn voor het instellen van beroep was inmiddels verstreken, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.