ECLI:NL:RBDHA:2025:10354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
NL25.25484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring die aan eiser, de minister van Asiel en Migratie, was opgelegd. De maatregel is opgelegd op 16 april 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en het vooronderzoek is gesloten op 11 juni 2025.

De rechtbank heeft eerder, op 13 mei 2025, de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 7 mei 2025 rechtmatig was. De rechtbank heeft de periode sinds dat moment in overweging genomen. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in het uitzettingsproces. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de voortgangsrapportage en de uitzettingshandelingen die zijn verricht. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25484

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 11 juni 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 mei 2025 (in de zaak NL25.19017) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 7 mei 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 7 mei 2025.
Voortvarend handelen
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Volgens eiser zijn de rappels in het kader van het traject bij de Algerijnse autoriteiten ter verkrijging van de lassez-passer (lp) te algemeen van aard om te kunnen concluderen dat er namens hem een rappel is verzonden. Daarnaast heeft eiser al ruim een maand geleden zijn rechtsmiddelen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ingetrokken, waardoor hij zo spoedig mogelijk dient te worden uitgezet.
2.1.
Uit het voortgangsrapport blijkt dat het op 2 april 2025 gestarte lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten nog loopt en dat verweerder in de te toetsen periode op 21 mei 2025 heeft gerappelleerd. De rechtbank ziet geen reden om de betwijfelen dat er op die dag namens eiser een rappel is gestuurd. Daarnaast blijkt uit het voortgangsrapport dat er in de te toetsen periode op 26 mei 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder aldus voldoende voortvarend aan eisers uitzetting. Dat eiser ondanks het intrekken van zijn rechtsmiddelen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ruim een maand geleden, nog niet is uitgezet, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in de afgelopen maand meerdere uitzettingshandelingen heeft verricht. Met een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd gemoeid, temeer als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen documenten over zijn identiteit en nationaliteit overlegt of anderszins activiteiten verricht om zijn terugkeer te bespoedigen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.