ECLI:NL:RBDHA:2025:10385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
NL25.2856 en NL25.2857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in de asielaanvraag van een Iraanse eiser, die op 20 januari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel indiende. De eiser, geboren in 1994, stelde dat hij vanwege zijn afvalligheid van de islam en problemen met een vriend, die als informant voor de inlichtingendienst zou werken, vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen, en dat de gestelde problemen met zijn vriend niet geloofwaardig waren. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat er geen gebreken waren in het besluit van de verweerder. De rechtbank oordeelde ook dat de eiser geen documenten had overgelegd die zijn verhaal konden ondersteunen, en dat zijn verklaringen niet samenhangend waren. De rechtbank heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding meer was voor een dergelijke maatregel. De eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en werd geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2856 (beroep)
NL25.2857 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 20 januari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1994. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden verzoeker uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en [tolk] als tolk deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser had een foodtruck en werd met de werkzaamheden geholpen door zijn vriend [naam 1] Nadat er was geklaagd over eisers foodtruck werd die foodtruck gesloten. [naam 1] had eiser gezegd dat hij iemand kende bij de gemeente en dat ze wel door konden met hun activiteiten. Eiser kreeg later ruzie met [naam 1] Eiser kwam er daarna achter dat [naam 1] bij de inlichtingendienst als informant werkt en dat [naam 1] heeft aangegeven dat eiser doorging met zijn activiteiten rondom de foodtruck. Eiser kwam er ook achter dat [naam 1] gesprekken van eiser heeft opgenomen waarin eiser zich had uitgesproken tegen het regime en tegen de islam. [naam 1] heeft ook screenshots gemaakt van de Instagram pagina van eiser. [naam 1] heeft eiser toen gechanteerd, waarop eiser zijn zaak heeft overgedragen aan hem. Eiser gelooft ook niet meer in de islam. Eiser denkt dat zijn broer is opgepakt. Eiser vreest bij terugkeer te worden geëxecuteerd.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Afvalligheid van de islam;
Problemen met [naam 1] .
Verweerder heeft de eerste twee asielmotieven geloofwaardig geacht, maar de gestelde problemen met [naam 1] niet.
3.1.
Verweerder heeft de problemen met [naam 1] niet geloofwaardig geacht om de volgende redenen. Eiser heeft onvoldoende documenten overgelegd en heeft daar geen goede reden voor gegeven. Eisers verklaringen vormen volgens verweerder ook geen samenhangend en aannemelijk geheel. Verweerder stelt zich namelijk op het standpunt dat de Instagram Stories niet naar eiser te herleiden zijn en niet meer zichtbaar zijn. Daarnaast is het ongerijmd dat eiser vreest voor [naam 1] terwijl hij een oom heeft die bij de Sepah werkt. Verder is het niet te volgen dat eiser [naam 1] vertrouwde met zijn politieke opvattingen. Bovendien heeft eiser de foodtruck al overgedragen en heeft eiser niet meer te vrezen voor [naam 1] . Eisers verklaringen kunnen verder in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd omdat hij met een vervalst paspoort heeft gereisd en dit pas aan heeft gegeven toen hij werd aangehouden door de vreemdelingenpolitie.
3.2.
Verweerder heeft zich met betrekking tot de geloofwaardig geachte asielmotieven op het standpunt gesteld dat eiser geen vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet eerder in Iran significante problemen ondervonden vanwege zijn afvalligheid en heeft zijn afvalligheid ook niet eerder actief geuit. Eisers afwending van de islam is daarom onvoldoende om eiser aan te merken als vluchteling. Het is ook onvoldoende om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.
3.3.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser met een vals paspoort verweerder heeft willen misleiden omtrent zijn nationaliteit, identiteit en herkomst. Aan eiser is geen uitstel van vertrek verleend. Tegen eiser zijn een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar uitgevaardigd.
Handtekening besluit en opleiding beslisambtenaar
4. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 november 2024 en 6 december 2024, [1] van oordeel dat er aan het bestreden besluit geen gebreken kleven op de punten ondertekening van het besluit en opleiding van de beslisambtenaar. Ook zonder handtekening is het besluit voldoende kenbaar en toetsbaar voor eiser. Voorts is het geen grond voor het oordeel dat niet zou zijn voldaan aan artikel 10, derde lid, aanhef en onder c, van de Procedurerichtlijn [2] omdat de betreffende beslisambtenaar onvoldoende is opgeleid om een besluit te nemen op eisers asielaanvraag. Dat de beslisambtenaar in het bestreden besluit heeft opgeschreven dat de Procedurerichtlijn slechts een richtlijn is en dat het EUAA-rapport [3] niet-bindende richtlijnen bevat, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders. Eisers stelling dat verweerder gebruik maakt van HBO-stagiaires als beslismedewerkers, voor zover dat niet in lijn zou zijn met Europese richtlijnen, heeft eiser ook niet verder onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertaling van het besluit
5. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in strijd met artikel 12, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn [4] heeft gehandeld en dat eiser hierdoor in zijn belangen zou zijn geschaad. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in het bestreden besluit, onder kopje ‘Gevolgen van dit besluit’ een QR-code is opgenomen. Indien deze wordt gescand, wordt er in 25 talen, waaronder Farsi, informatie gegeven over wat een terugkeerbesluit inhoudt, wat de gevolgen ervan zijn voor de vreemdeling en welke rechtsmiddelen ertegen aangewend kunnen worden. Tevens wordt er voor meer informatie over het opgelegde inreisverbod doorverwezen naarwww.ind.nl/inreisverbod en www.ind.nl/en/entry-ban. Voor zover eiser stelt in bewaring niet te beschikken over een telefoon om de QR-code te scannen merkt de rechtbank op dat eiser hulp kan vragen aan onder andere zijn rechtshulpverlener en Vluchtelingenwerk Nederland. Dat de verstrekte afdruk van de informatie in het Farsi niet leesbaar was doet aan het vorenstaande niet af. Immers had verweerder met het verstrekken van de QR-code en de link al aan zijn verplichting voldaan met betrekking tot het verstrekken van de benodigde informatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Deelname aan demonstraties als apart asielmotief
6. Eiser heeft in de zienswijze aangegeven dat zijn deelname aan de demonstraties als een zelfstandig asielmotief moet worden gezien en dat verweerder dat op die manier moet beoordelen. Verweerder heeft daarop gereageerd in het bestreden besluit met het standpunt dat eiser de deelname aan demonstraties enkel naar voren heeft gebracht in het kader van zijn problemen met [naam 1] . Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld is verweerder daarmee wel ingegaan op dit punt uit de zienswijze en heeft verweerder daarmee voldoende gemotiveerd waarom de deelname aan demonstraties niet als zelfstandig asielmotief wordt aangemerkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser uitgebreid is ondervraagd over zijn deelname aan de demonstraties, maar dat nergens uit blijkt dat die deelname de reden is dat eiser Iran heeft verlaten of dat hij wegens zijn deelname vreest voor problemen bij terugkeer naar Iran. Eiser heeft ter zitting nog toegelicht dat hij het met [naam 1] heeft gehad over de demonstraties en ervan uitgaat dat [naam 1] dit heeft doorgespeeld aan de Iraanse autoriteiten. Zoals uit de rest van deze uitspraak zal blijken heeft verweerder de door eiser gestelde problemen met [naam 1] niet ten onrechte geloofwaardig geacht. Bovendien heeft verweerder zich in het bestreden besluit (kort) uitgelaten over de vraag of eiser wegens het deelnemen aan de demonstraties heeft te vrezen voor vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag. De beroepsgrond slaagt niet.
Nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling.
7. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder gehanteerde werkwijze onredelijk is, onzorgvuldig dan wel strijdig met (Europese) wetgeving, richtlijnen of rechtspraak. Door eiser is ook niet geconcretiseerd in welk opzicht de geloofwaardigheidsbeoordeling in strijd is met het Europese recht. Dat deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, besloten heeft prejudiciële vragen te stellen over de geloofwaardigheidsbeoordeling [5] , maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Documenten met betrekking tot de problemen met [naam 1]
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd met betrekking tot zijn problemen met [naam 1] . De rechtbank volgt verweerder erin dat ook als er sprake is van een gedwongen overdracht van de foodtruck, dat het ongeloofwaardig is dat er geen documenten zijn van die overdracht. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser heeft verklaard dat hij de eigenaar van de foodtruck heeft bericht over de overname, maar dat eiser heeft nagelaten de communicatie hierover over te leggen. Eiser heeft verder verklaard dat hij een mobiel pinautomaat had dat op zijn naam stond en welke ook bij de belastingdienst stond geregistreerd op eisers naam. Eiser heeft ook daar geen documenten van overgelegd. Dat eiser ter zitting heeft gesteld een foto te hebben van het pinapparaat en een nota te hebben van het pinapparaat doet daar niet aan af. Eiser heeft voorts ter zitting gesteld dat hij ter onderbouwing van zijn relatie met [naam 1] een foto heeft overgelegd waarop eiser en [naam 1] samen bij de foodtruck te zien zijn. Eiser heeft ook verklaard dat nergens uit die foto blijkt dat de andere persoon [naam 1] betreft. Aan die foto komt naar het oordeel van de rechtbank daarom geen overtuigende bewijswaarde toe.
8.1.
Eiser stelt dat, onder verwijzing naar het arrest J.K. tegen Zweden, [6] verweerder hem het voordeel van de twijfel had moeten geven en dat verweerder teveel waarde hecht aan het overleggen van documenten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit (en WI 2024/6 [7] ) niet dat aan eiser de eis is opgelegd dat hij zijn asielmotief geheel met documenten moet onderbouwen maar dat verder is getoetst of eiser met zijn verklaringen zijn asielmotief aannemelijk heeft gemaakt. Op die manier heeft verweerder rekening gehouden met de omstandigheid dat van een vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. Verweerder heeft uit deze geloofwaardigheidstoets geconcludeerd dat eiser ook met zijn verklaringen zijn relaas niet aannemelijk heeft kunnen maken, wat verderop in deze uitspraak wordt besproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Verklaringen over de problemen met [naam 1]
9. Eiser stelt dat [naam 1] hem heeft gezegd dat hij screenshots heeft gemaakt van Instagram Stories die tot eiser zijn te herleiden. Echter heeft eiser zelf deze screenshots niet ingezien maar heeft hij verklaard niet te twijfelen aan [naam 1] bedreiging. Eiser heeft zelf screenshots gemaakt van zijn Instagram Stories en die overgelegd omdat volgens hem daarmee duidelijk wordt dat de screenshots via de profielfoto tot eiser zijn te herleiden. Daarmee heeft eiser nog niet aannemelijk gemaakt dat [naam 1] over eenzelfde soort screenshots beschikt. Verweerder heeft verder op kunnen merken dat het niet te volgen is dat eiser [naam 1] vertrouwde met zijn politieke opvattingen. Eiser heeft namelijk verklaard dat [naam 1] was veranderd nadat hij anderhalf jaar weg was geweest: hij had een baard, zag er anders uit en had aparte vrienden die eruit zagen alsof ze bij de overheid werkten. Eiser heeft verklaard dat hij het er met de bloemist over heeft gehad dat [naam 1] vrienden er apart uitzagen. In dat verband heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser [naam 1] in vertrouwen heeft genomen met het delen van standpunten die in Iran zeer controversieel zijn. Nu verweerder de problemen met [naam 1] ongeloofwaardig heeft kunnen achten, heeft eiser zijn vrees voor [naam 1] en de Iraanse autoriteiten niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Afvalligheid en het EUAA-rapport
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in eisers afvalligheid geen reden heeft hoeven zien om eisers asielaanvraag in te willigen. Eiser heeft in beroep gewezen op het EUAA-rapport over Iran. Eiser heeft hiervan enkel toegelicht dat daarin is opgenomen dat een groep die hoogstwaarschijnlijk in aanmerking komt voor bescherming wordt omschreven als ‘individuals perceived to have committed blasphemy and/or apostasy, including converts.’ Eiser heeft verder niet toegelicht welke informatie had moeten worden betrokken uit dat rapport. De rechtbank merkt op dat verweerder zich in deze zaak niet op het standpunt heeft gesteld dat afvalligen niet te vrezen hebben voor vervolging, zoals blijkt uit het EUAA-rapport. Verweerder heeft namelijk toegelicht waarom er specifiek in eisers geval geen sprake is van vluchtelingenschap of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. In deze zaak is geen sprake van discrepantie tussen verweerders beleid en de informatie die volgt uit het EUAA-rapport. In die zin is eisers situatie verschillend van de situatie die ten grondslag lag aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 31 januari 2025 [8] , waar het ging om een discrepantie tussen het Algemeen Ambtsbericht en het EUAA-rapport over Irak en de vraag welke bron prevaleerde. De rechtbank ziet verder ook niet in waarom verweerder deze landeninformatie specifiek had moeten betrekken in de besluitvorming. Verweerder is niet gehouden alle bestaande landeninformatie te betrekken in zijn besluitvorming.
10.1.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn afvalligheid in Iran niet actief heeft geuit. Uit het IB 2023/35 [9] volgt dat daarom verwacht mag worden dat eiser bij terugkeer naar Iran, in het geval van een eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten op de luchthaven, zal verklaren dat hij niet afvallig is. Verder blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van 2023 dat mensen die zich hebben afgewend van de islam niet op voorhand in de problemen komen. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser zich heeft afgewend van de islam niet voldoende is om in aanmerking te komen voor het vluchtelingenschap of om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen uitvaardigen. Verweerder heeft terecht gesteld dat een inreisverbod een procedurele stap is die volgt uit het afdoen van een asielaanvraag als ‘kennelijk ongegrond’. Verweerder heeft zich in dat opzicht op het standpunt mogen stellen dat eiser verweerder heeft willen misleiden omtrent zijn nationaliteit en identiteit door gebruik te maken van een vervalst paspoort. Volgens de artikelen 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en 62, tweede lid, van de Vw kan dan een terugkeerbesluit van 0 dagen en een aansluitend inreisverbod worden uitgevaardigd. In paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat vervolgens dat de IND een inreisverbod voor zover mogelijk uitvaardigt voor de maximale duur van twee jaar, zoals die in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 is genoemd. Bovendien heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd die aan een inreisverbod van twee jaar in de weg staan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen van het beroep

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers asielaanvraag mag worden afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Verzoek om een voorlopige voorziening

13. Omdat er op het beroep is beslist is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.European Union Agency for Asylum, Iran: Country Focus (27 juni 2024).
4.Richtlijn 2008/115/EU.
5.Tussenuitspraak van 7 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:136 en 139).
6.Arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 23 augustus 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612).
7.Werkinstructie 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).
9.Informatiebericht 2023/35 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen.