In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. Dit besluit werd genomen door de minister van Asiel en Migratie op 22 april 2025. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 11 juni 2025, maar de verzoeker was niet aanwezig. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd ook een andere zaak behandeld, zaaknummer NL25.18617, waarin de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de verzoeker. Aangezien de bodemzaak was behandeld, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
Wel heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten voor het indienen van het verzoekschrift, waarbij rekening is gehouden met de verleende toevoeging aan de verzoeker. De minister moet deze kosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.