ECLI:NL:RBDHA:2025:10509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.25019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot afgeleid verblijfsrecht en zware gronden

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Algerijnse man, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die hem op 2 juni 2025 in bewaring had gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, met name dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat hij zich had onttrokken aan het toezicht. Tijdens de zitting op 11 juni 2025 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin, en de zitting vond telefonisch plaats vanwege technische problemen. Eiser voerde aan dat hij mogelijk recht had op een afgeleid verblijfsrecht als familielid van een Unieburger, maar de rechtbank oordeelde dat de zware grond van onrechtmatige binnenkomst feitelijk juist was. De rechtbank concludeerde dat de minister zijn onderzoeksplicht niet had geschonden en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.25019

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vanwege technische problemen was het niet mogelijk de zitting via beeldbellen te houden. De rechtbank heeft daarom voorgesteld de zitting telefonisch te laten plaatsvinden. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en dat hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlenging van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3a meent eiser dat niet vast staat dat hij niet over een verblijfsrecht beschikt, zodat onduidelijk is op basis waarvan verweerder heeft aangenomen dat sprake is van onrechtmatige binnenkomst. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of hij op grond van zijn relatie met zijn Portugese partner en hun kind, die in Frankrijk wonen, mogelijk een afgeleid verblijfsrecht als familielid van een Unieburger heeft en heeft hiermee niet voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser heeft hierover verklaringen afgelegd tijdens zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Volgens eiser had verweerder hem in dit kader de gelegenheid moeten bieden om nadere informatie over zijn gezinsleden aan te leveren, bijvoorbeeld door het achterhalen van de achternamen van zijn partner en kind. Eiser heeft verklaard dat hijzelf op dit moment niet in staat is om die namen te achterhalen, omdat hij zijn spullen in België heeft achtergelaten en geen contact heeft met zijn partner. Voor wat betreft de zware grond 3d, heeft eiser aangevoerd dat uit de motivering van verweerder niet duidelijk is weergegeven op welke wijze eiser niet zou hebben meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft verklaard geen documenten te hebben en de achternaam van zijn zoon niet te weten, omdat deze afwijkt van zijn eigen achternaam.
4. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3d laten vallen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware grond 3a feitelijk juist is. Uit het dossier blijkt dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is bevraagd over zijn relatie met zijn Portugese partner en kind en dat hij daarbij geen concrete gegevens heeft kunnen verstrekken, zoals hun achternamen, adres of andere identificerende informatie. Ook beschikt eiser niet over documenten waaruit de relatie met zijn partner en kind kan worden afgeleid. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verweerder zijn onderzoeksplicht heeft geschonden of niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser heeft de overige zware en lichte gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
6. Ook overigens ziet de rechtbank ambtshalve geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.