In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om terugbetaling van een geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, heeft een compensatie van € 30.000 ontvangen en verzocht om terugbetaling van een afgeloste schuld van € 8.469,68 aan de Gemeentelijke Kredietbank. Verweerder, de minister van Financiën, heeft dit verzoek afgewezen met het besluit van 13 maart 2024, en het bezwaar van eiser is niet gehonoreerd. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De overgelegde bewijsstukken, waaronder brieven van november 2023 tot januari 2024, zijn niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van betalingsachterstanden binnen de wettelijke referteperiode. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat er geen onbillijkheid van overwegende aard is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.