In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, in de zaak SGR 24/7088, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot overneming van twee private geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had verzocht om overneming van schulden aan Vesting Finance, die waren ontstaan na de verkoop van verhypothekeerde woningen. De minister van Financiën had de aanvraag afgewezen, met als argument dat er onvoldoende informatie was om de schulden aan de voorwaarden van de Wht te toetsen.
De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden rondom de verkoop van de woningen niet relevant zijn voor de beoordeling van de restschulden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de motivering van verweerder niet standhoudt. Eiser heeft recht op een vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor rechtsbijstand in deze procedure.