ECLI:NL:RBDHA:2025:10533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/7711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overneming en compensatie van schulden in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, tegen de afwijzing van haar verzoeken om overneming van een geldschuld en compensatie van rentebetalingen aan KFW Studienkredit, een Duitse kredietinstelling. De verzoeken zijn door de minister van Financiën afgewezen met besluiten van 3 april 2024 en 14 mei 2024, en de rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 behandeld.

Eiseres heeft verzocht om overneming van een leenschuld van € 22.100 en compensatie van € 319,72 aan rentebetalingen. De rechtbank oordeelt dat de schuld aan KFW niet kan worden gekwalificeerd als een bestuursrechtelijke geldschuld in de zin van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank stelt vast dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden voor overneming en compensatie, omdat de lening pas op 1 oktober 2025 opeisbaar is en de rentebetalingen niet voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden.

De rechtbank concludeert dat de minister van Financiën terecht heeft geoordeeld dat de verzoeken van eiseres niet in behandeling kunnen worden genomen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] in Duitsland, eiseres

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A. Divis-Stein).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoeken om overneming van een geldschuld en daarop gedane rentebetalingen.
1.1.
Verweerder heeft de verzoeken met de besluiten van 3 april 2024 en 14 mei 2024 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 12 augustus 2024 en 15 augustus 2024 op de bezwaren van eiseres is verweerder daarbij gebleven (de bestreden besluiten).
1.2.
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan namen eiseres en haar gemachtigde deel via een beeldverbinding. Op zitting was aanwezig de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire.
Zij heeft verzocht om overneming van een leenschuld en compensatie van rentebetalingen aan KFW Studienkredit (KFW), een Duitse kredietinstelling die kredieten verstrekt aan studenten. Het gaat om een hoofdschuld van € 22.100 en daarover voldane rentebetalingen van in totaal € 319,72. Volgens verweerder voldoen de schuld en de rentebetalingen niet aan de voorwaarden voor overneming en compensatie op grond van de Wht.
Wat stelt eiseres in beroep?
3. Verweerder gaat er ten onrechte van uit, dat KFW een privaatrechtelijke instelling is. De schuld aan KFW is een publiekrechtelijke geldschuld, die verweerder moet overnemen en waarvan hij de rentebetalingen moet compenseren. Verweerder heeft de feiten niet zorgvuldig onderzocht en de bestreden besluiten niet deugdelijk gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het kader
4. Een gedupeerde kan worden gecompenseerd voor afgeloste bestuursrechtelijke geldschulden. [1] Daarvoor komen geldschulden in aanmerking, die die door een overheidsorganisatie zouden zijn kwijtgescholden in het kader van de hersteloperatie, als die niet voor 1 januari 2021 zouden zijn afgelost. [2] Dit gaat om belastingschulden, toeslagschulden en andere bestuursrechtelijke schulden die kunnen worden kwijtgescholden door de bestuursorganen die zijn genoemd in Hoofdstuk 3 van de Wht.
5. Daarnaast kan een gedupeerde op grond van Hoofdstuk 4 van de Wht verzoeken om overneming van opeisbare geldschulden of compensatie van betaalde geldschulden. Dit is onder meer mogelijk voor bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen [3] en voor geldschulden aan een publiekrechtelijk orgaan van een buitenlandse rechtspersoon. [4] Daarvoor is in elk geval vereist, dat de schuld na 31 december 2005 is ontstaan en voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. [5]
De lening en rentebetalingen aan KFW
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en op basis van zorgvuldig onderzoek geoordeeld, dat de schuld aan KFW niet voor overneming in aanmerking komt.
6.1
De rechtbank stelt voorop, dat deze schuld niet kan worden gekwalificeerd als een bestuursrechtelijke geldschuld in de zin van Hoofdstuk 3 van de Wht. Het gaat niet om een toeslagschuld, belastingschuld of andere bestuursrechtelijke schuld die kan worden kwijtgescholden door bestuursorganen die in dat hoofdstuk zijn genoemd.
6.2
Voor zover eiseres betoogt dat de schuld in aanmerking komt voor overneming op grond van Hoofdstuk 4 van de Wht, kan dit ook niet slagen. Uit de stukken komt naar voren dat eiseres een leenovereenkomst heeft gesloten met KFW, waarvan het saldo ten tijde van het verzoek om terugbetaling € 22.100.- bedroeg. De uitbetalingen hebben plaatsgevonden vanaf 1 januari 2021 en de lening is pas op 1 oktober 2025 opeisbaar. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarde dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden.
6.2
Het bedrag van € 319,72 betreft rentebetalingen die zijn voldaan voor de rentemaanden november en december 2023. Dit betreft dus geen renteschuld die voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Hiermee voldoen deze betalingen niet aan de voorwaarden voor overnemingen en komen dus ook niet voor compensatie in aanmerking.
6.3
Verweerder heeft op basis van een zorgvuldig onderzoek van de stukken die eiseres heeft aangeleverd vastgesteld en deugdelijk onderbouwd, dat de schuld en de rentebetalingen niet voldoen aan de voorwaarden voor overneming en compensatie. Daarmee kan de vraag naar de publiekrechtelijke status van KFW en de aard van de gesloten overeenkomst verder buiten beschouwing blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), artikel 3.13.
2.Wht, artikel 3.13, vierde lid.
3.Wht, artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder f.
4.Wht, artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder e.
5.Artikel 4.1, tweede lid van de Wht.