ECLI:NL:RBDHA:2025:10536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/1853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om compensatie van afgeloste schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om compensatie van een afgeloste schuld op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser, die als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire wordt aangemerkt, had op 28 juli 2021 een schadevergoeding van € 30.000 ontvangen, waarmee hij een bankschuld aan ING van € 24.900 heeft afgelost. Verweerder, het ministerie van Financiën, heeft het verzoek om overneming en betaling van de afgeloste schuld afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een opeisbare schuld door betalingsachterstanden.

De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek niet deugdelijk gemotiveerd is, omdat het niet duidelijk is op welke gronden de afwijzing is gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat de Wht voorwaarden stelt aan de overneming en afbetaling van private geldschulden, en dat een afgeloste schuld onder bepaalde omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kan komen.

Eiser heeft zich beroepen op de hardheidsclausule, maar de rechtbank ziet geen ruimte voor toepassing hiervan, omdat zijn situatie niet bijzonder of schrijnend genoeg is in vergelijking met andere gedupeerden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de ministerie van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A. Divis-Stein).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om compensatie van een afgeloste schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 13 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2023, bekendgemaakt op 26 februari 2024, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op 28 juli 2021 heeft hij op grond van de Wht een schadevergoeding ontvangen van € 30.000.-. Met dit bedrag heeft eiser een bankschuld aan ING van € 24.900,- afgelost.
3. Eiser heeft Sociale Banken Nederland (SBN) verzocht om overneming en betaling van de afgeloste bankschuld. Verweerder heeft dit afgewezen; volgens verweerder was geen sprake van een wegens betalingsachterstanden opeisbare schuld.
Wat stelt eiser in beroep?
4. Als gedupeerde heeft eiser noodgedwongen de banklening afgesloten. Door de afwijzing van zijn verzoek ondervindt hij nog steeds nadeel van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd; het is niet duidelijk waar de afwijzing op berust. Daarnaast is geen zorgvuldig feitenonderzoek verricht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het kader
5. In de Wht is bepaald onder welke voorwaarden een gedupeerde in aanmerking komt voor overneming en afbetaling van een private geldschuld. Daarvoor is onder meer vereist, dat de schuld is ontstaan na 31 december 2005 en vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. [1] Een afgeloste schuld kan desondanks voor vergoeding in aanmerking komen, als de schuld bij uitblijven van aflossing zou hebben voldaan aan de voorwaarden voor overneming, terwijl de aflossing heeft plaatsgevonden na ontvangst van een bedrag op grond van een herstelmaatregel. [2]
5.1
Onder omstandigheden kan het voorkomen dat toepassing van de wettelijke voorwaarden, gelet op het belang dat ze beogen te beschermen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. [3] In dergelijke gevallen kan met toepassing van de hardheidsclausule van de voorwaarden worden afgeweken.
De bankschuld
6. De bankschuld aan ING betrof een hoofdsom uit een doorlopend krediet. Op grond van de Wht komt een dergelijke schuld alleen voor overneming of afbetaling in aanmerking, als die vanwege een betalingsachterstand opeisbaar is geworden. [4] Uit het dossier is niet gebleken dat eiser voor deze schuld is aangemaand. Ook verder zijn er geen aanwijzingen dat er betalingsachterstanden voor deze schuld waren. Verweerder heeft dit op basis van zorgvuldig feitenonderzoek vastgesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder dit dan ook terecht ten grondslag gelegd aan het oordeel, dat de schuld niet in aanmerking komt voor afbetaling. Verweerder heeft dit voldoende duidelijk uitgelegd en het bestreden besluit dan ook deugdelijk gemotiveerd.
6.1
Voor zover eiser zich heeft willen beroepen op de hardheidsclausule, ziet de rechtbank voor toepassing van deze bepaling geen ruimte. Het is niet gebleken dat de huidige situatie van eiser bijzonder of zeer schrijnend is. De rechtbank begrijpt dat de bankschuld is aangegaan vanwege de moeilijke situatie waarin eiser zich bevond, maar deze situatie onderscheidt zich niet van de situatie van andere gedupeerden. Bovendien is het doel van de schuldenregeling niet om het onrecht uit het verleden te herstellen, waarvoor andere trajecten in het leven zijn geroepen, maar op het bieden van een nieuwe start. [5] Het is niet gebleken dat het bestreden besluit vanuit dat oogpunt zo onbillijk voor eiser uitpakt, dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, tweede lid van de Wht.
2.Artikel 4.3 van de Wht.
3.Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a van de Wht.
4.Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b van de Wht.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, bladzijde 41, 46-47.