ECLI:NL:RBDHA:2025:10549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
11669600 \ EJ VERZ 25-82203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van samenwerking als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de samenwerking tussen de verzoeker en de stichting [verweerster] moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of als een overeenkomst van opdracht. De verzoeker, werkzaam als sociaal werker, stelde dat zijn contract was verlengd tot 31 augustus 2025, terwijl de stichting betoogde dat de overeenkomst op 28 februari 2025 rechtsgeldig was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht, waarbij de verzoeker niet als werknemer kon worden aangemerkt. De rechter baseerde zich op verschillende factoren, zoals de aard van de werkzaamheden, de wijze van uitvoering, en de contractuele afspraken. De kantonrechter concludeerde dat de samenwerking niet als arbeidsovereenkomst kon worden gekwalificeerd, en dat de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig was geëindigd op 28 februari 2025. De verzoeken van de verzoeker werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
LS
Rep.nr.: 11669600 \ EJ VERZ 25-82203
Datum: 10 juni 2025
Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.M. van der Wal,
tegen
de stichting [verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. C.A. de Weerdt.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”.
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om de vraag of de samenwerking tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter is van oordeel dat (steeds) sprake is (geweest) van een overeenkomst van opdracht. Vervolgens gaat het over de vraag wat de overeengekomen einddatum van de overeenkomst is, en of de opdracht rechtsgeldig is geëindigd. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst op 28 februari 2025 van rechtswege eindigde omdat de overeenkomst tot die einddatum was verlengd.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift van 29 april 2025 met producties 1 tot en met 22;
- het verweerschrift alsmede houdende de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van 8 mei 2025 met producties 1 tot en met 9;
- de brief van [verweerster] van 9 mei 2025, houdende wijziging van het verzoek, met productie 10;
- de door [verzoeker] op 12 mei overgelegde producties 23 tot en met 25.
1.2.
Op 13 mei 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. Daarbij is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerster] is verschenen mevrouw [naam 1] , bijgestaan door gemachtigde mr. De Weerdt. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft van wat ter zitting besproken is aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overlegd.
2.
De feiten
2.1.
[verweerster] is een stichting die zich bezig houdt met lokaal welzijnswerk en maatschappelijk werk.
2.2.
[verweerster] heeft van de gemeenten [gemeente 1] , [gemeente 2] en [gemeente 3] (hierna: [gemeenten] ) de opdracht gekregen om de opvang van ontheemde Oekraïners te organiseren in de regio. [gemeenten] heeft tot september 2024 de operationele verantwoordelijkheid van dit noodhulpprogramma gedragen. Hierna is de operationele verantwoordelijkheid van het noodhulpprogramma aan [verweerster] overgedragen en is het noodhulpprogramma afgeschaald.
2.3.
[verzoeker] is vanaf 2021 als zelfstandige handelend onder de naam “ [handelsnaam] ” werkzaam als sociaal werker. In dat kader heeft hij meerdere opdrachten voor diverse opdrachtgevers verricht.
2.4.
Vanaf 11 november 2023 hebben [handelsnaam] , rechtsgeldig vertegenwoordigd door [verzoeker] , en [verweerster] een overeenkomst gesloten. De overeenkomst is door [verzoeker] opgesteld en vermeldt onder meer het volgende: “
Artikel 1 De opdracht: Opdrachtnemer verplicht zich voor de duur van de overeenkomst de navolgende werkzaamheden te verrichten. De werkzaamheden zullen bestaan uit: Opvang van vluchtelingen afkomstig uit Oekraïne met een volledig takenpakket en case-load”.
2.5.
Verder is in de overeenkomst, voor zover van belang, opgenomen dat:
  • partijen uitsluitend met elkaar wensen te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW,
  • partijen nadrukkelijk niet beogen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan,
  • de opdrachtnemer van de opdrachtgever voor de verrichte werkzaamheden een vergoeding van € 440,- per dag op basis van een 8-urige werkdag ( à € 55,- per uur) zal ontvangen, door de opdrachtgever te betalen binnen 14 dagen na factuurdatum,
  • opdrachtnemer opdrachtgever vrijwaart en schadeloos stelt voor alle vorderingen die de belastingdienst en/of het UWV in het geval dat opdrachtnemer voor fiscale en of sociale verzekeringsdoeleinden bij opdrachtgever in (fictieve) dienstbetrekking is.
2.6.
De eerste overeenkomst duurde drie maanden. Deze is schriftelijk verlengd tot en met 31 augustus 2024. In juni 2024 is een nieuwe verlenging van de overeenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] onderwerp van gesprek geworden. [verzoeker] is ook na 31 augustus 2024 zijn werkzaamheden blijven uitvoeren, tot 28 februari 2025.
2.7.
Op 28 augustus 2024 heeft [naam 2] , HR adviseur bij [verweerster] (hierna ook: [naam 2] ), [verzoeker] een mail gestuurd met voor zover van belang de volgend inhoud:
“Goedemiddag [verzoeker] ,
Per 31 augustus 2024 loopt jouw huidige overeenkomst van opdracht af. Ik begreep van [naam 4] ( [naam 4] ) dat jullie inmiddels met elkaar gesproken hebben over een verlenging.
Kun je mij de nieuwe overeenkomst opsturen, met de ingangsdatum 1 september 2024 tot en met 28 februari 2025. Dan zorg ik dat die daarna ondertekend wordt en weer bij jou terugkomt.”
2.8.
Op 3 oktober 2024 heeft [verzoeker] aan [verweerster] een nieuwe overeenkomst gestuurd met daarin als einddatum 31 augustus 2025.
2.9.
[naam 2] heeft hierop op 3 oktober 2024, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

Bedankt voor het toesturen van de overeenkomst.
Voordat deze ondertekend kan worden, zijn er echter nog een aantal punten die aangepast moeten worden. Volgens de afspraak in de e-mail van 28 augustus 2024 zou de overeenkomst worden verlengd tot en met 28 februari 2025. In de toegestuurde versie stat de einddatum echter op 31 augustus 2025 vermeld.
Daarnaast was het uitgangspunt van de nieuwe overeenkomst, dat deze onder dezelfde voorwaarden zou worden opgesteld. Ik zie echter dat de reiskostenvergoeding is aangepast naar € 0,23 per kilometer. Ook ontbreekt het artikel over de opzegging van de overeenkomst (artikel 6 in de originele overeenkomst)
Kun je een aangepaste overeenkomst opstellen waarin bovenstaande punten zijn meegenomen? Dan zorg ik er daarna voor dat deze ondertekend bij jou terugkomt.
Alvast bedankt!
2.10.
Op 17 oktober 2024 en op 5 november 2024 heeft [naam 2] [verzoeker] een reminder gestuurd over het opsturen van een aangepast contract.
2.11.
Op 5 november 2024 heeft [verzoeker] daarop, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

Hoi [naam 2] ,
Het is mij helemaal ontschoten bedankt voor de reminder,
zal hem zo snel mogelijk naar jouw mailen.
Groet,
[verzoeker]
2.12.
Op 12 december 2024 heeft [naam 2] een e-mail aan [verzoeker] gestuurd met, voor zover van belang, de volgende inhoud:

Goedemiddag [verzoeker] ,
Ondanks herhaaldelijke verzoeken om een overeenkomst van opdracht, heb ik deze helaas nog niet van je ontvangen. Via deze mail bevestig ik hierbij de belangrijkste afspraken zoals deze tot op heden zijn overeengekomen en zoals ze ook in de praktijk worden uitgevoerd:
  • Opdracht:Opvang van vluchtelingen afkomstig uit Oekraïne, inclusief een volledig takenpakket en case-load.
  • Periode:van 1 september 2024 tot en met 28 februari 2025.
  • Uurtarief:€ 55,- per uur.
  • Inzet:32 uur per week.
Alle overige voorwaarden zijn conform de eerder gemaakte overeenkomst van opdracht.
Ik verzoek je vriendelijk om schriftelijk akkoord te geven op bovenstaande afspraken of de getekende overeenkomst van opdracht uiterlijk 18 december 2024 aan te leveren. Indien ik geen reactie ontvang, ga ik ervan uit dat je akkoord bent met de genoemde afspraken.
2.13.
Op 12 februari 2025 heeft [verzoeker] aan [verweerster] een brief gestuurd waarin hij zich op het standpunt stelt dat zijn contract verlengd is tot 31 augustus 2025 en waarin hij [verweerster] verzoekt deze afspraken na te komen. Verder deelt hij in die brief mede dat er een grote kans is dat hij als werknemer wordt aangemerkt, en dat dit een aanzienlijke claim met zich meebrengt.
2.14.
[verzoeker] heeft na 28 februari 2025 geen werkzaamheden meer verricht voor [verweerster] en [verweerster] heeft vanaf die datum geen betalingen meer verricht aan [verzoeker] .

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] heeft (na wijziging van het geschil ter zitting) verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van salaris van € 7.626,66 bruto per maand inclusief vakantiebijslag en overige emolumenten en exclusief pensioen, dan wel de overeengekomen fee van gemiddeld € 8.101,38 netto per maand in het geval sprake is van een overeenkomst van opdracht, vanaf 1 maart 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
II. voor recht te verklaren dat sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel overeenkomst van opdracht tussen partijen per 1 september 2024 tot en met 31 augustus 2025;
III. [verweerster] te verplichten [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst, dan wel overeenkomst van opdracht, tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag;
IV. [verweerster] te veroordelen tot betaling van salaris van [verzoeker] van
€ 7.626.66 bruto per maand inclusief vakantiebijslag en overige emolumenten en exclusief pensioen, dan wel een redelijke vergoeding, vanaf 1 maart 2025 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, dan wel tot betaling van de overeengekomen fee van gemiddeld € 8.101.38 netto per maand in het geval sprake is van een overeenkomst van opdracht;
V. voorwaardelijk, voor zover er sprake is van een arbeidsovereenkomst, [verweerster] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [verzoeker] ter hoogte van € 66.860,00 netto;
VI. voor het geval de arbeidsovereenkomst, voor zover daarvan sprake is, wel rechtmatig is geëindigd, [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding ter hoogte van € 4.595,05;
VII. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoeker] legt - samengevat - aan zijn verzoeken ten grondslag dat er op grond van artikel 7:610 BW jo. 7:610a BW en onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023 (
Deliveroo)sinds september 2024 sprake is van een arbeidsovereenkomst in plaats van een overeenkomst van opdracht omdat de feitelijke uitvoering van de overeenkomst toen veranderde. Daarom is [verweerster] volgens [verzoeker] verplicht om hem toe te laten tot werk en om hem salaris en overige vergoedingen op grond van de arbeidsovereenkomst te betalen. [verzoeker] stelt dat als er geen arbeidsovereenkomst is, er in ieder geval sprake is van een overeenkomst van opdracht die duurt tot en met 31 augustus 2025. Ook op die grond is [verweerster] verplicht hem te betalen tot 31 augustus 2025, aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte. Ook heeft zij (voorwaardelijke) tegenverzoeken ingesteld. Zij heeft na wijziging van de verzoeken (samengevat) verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht af te geven dat de overeenkomst van opdracht dan wel de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig per 28 februari 2025 is geëindigd, en,
voorwaardelijk, voor het geval geoordeeld wordt dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst:
II. [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag aan te veel ontvangen beloning als bedoeld in randnummer 91 van het verweerschrift, zijnde € 34.846,66.
3.4.
[verweerster] voert aan – samengevat – dat tussen [verzoeker] en [verweerster] steeds een overeenkomst van opdracht bestaan heeft en dat deze niet door veranderingen in de uitvoering van de overeenkomst veranderde in een arbeidsovereenkomst. Er is een verlenging tot 28 februari 2025 overeengekomen, dus de overeenkomst van opdracht is van rechtswege geëindigd op 28 februari 2025.
3.5.
Op de verdere stellingen van partijen wordt voor zover van belang hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De kwalificatie van de overeenkomst
4.1.
Vast staat dat de rechtsverhouding tussen partijen tot 1 september 2024 kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. Partijen zijn het er over oneens of hun rechtsverhouding daarna, per 1 september 2024 kwalificeert als een arbeidsovereenkomst, zoals [verzoeker] stelt, of als een voortgezette overeenkomst van opdracht, zoals [verweerster] stelt. Partijen verzoeken de kantonrechter om een verklaring voor recht aangaande het antwoord op de kwalificatievraag. Ter zitting heeft [verzoeker] overigens verklaard dat als het aan hem ligt, hij de overeenkomst nog steeds het liefst als overeenkomst van opdracht zou voortzetten op een manier dat dat zou kunnen (zonder dat het als arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt). [verweerster] heeft verklaard dat, wat er ook zij van de kwalificatie, er geen werk meer voor [verzoeker] is, gelet op de tijdelijkheid van de opdracht. De kantonrechter zal hierna dus als eerste de kwalificatievraag beoordelen.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 maart 2023 (
ECLI:NL:HR:2023:443) overwogen dat door uitleg aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, deze als zodanig moet worden aangemerkt. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. De Hoge Raad heeft daarbij verder overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, afhangt van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, waarbij onder meer de volgende negen gezichtspunten van belang kunnen zijn:
de aard en duur van de werkzaamheden,
de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald,
de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht,
het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren,
de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is,
de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd,
de hoogte van deze beloningen,
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt, en
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen (bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt).
4.3.
Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
4.4.
Hierna zal de kantonrechter per onderdeel bespreken of, gelet op wat partijen in de processtukken en ter zitting naar voren hebben gebracht, de omstandigheden wijzen op een arbeidsovereenkomst dan wel op een overeenkomst van opdracht.
ad a: de aard en duur van de werkzaamheden
4.5.
[verzoeker] heeft vanaf 11 november 2023 tot 28 februari 2025 werkzaamheden verricht als sociaal werker voor gemiddeld (circa) 32 uur per week. Uit wat [verzoeker] ter zitting heeft verklaart begrijpt de kantonrechter dat zijn werkzaamheden bestonden uit het ondersteunen van Oekraïners op verschillende particuliere- en gemeentelijke opvanglocaties (hierna: POO- en GOO-locaties) en het bezoeken van potentiële werkgevers voor Oekraïners, omdat een werkplek en inkomstenbron naar het inzicht van [verzoeker] een van de eerste behoeftes van de ontheemde Oekraïners is. De werkzaamheden van [verzoeker] zijn onderdeel van het noodhulpprogramma voor ontheemde Oekraïners dat eerst onder de verantwoordelijkheid van [gemeenten] werd uitgevoerd, en per september 2024 onder de verantwoordelijkheid van [verweerster] . De verlenging van het noodhulpprogramma is steeds afhankelijk geweest van gemeentelijke besluiten. Het aantal beschikbare fte’s voor het noodhulpprogramma voor Oekraïners is vanuit [gemeenten] afgeschaald. Er was dus sprake van een noodhulpprogramma, met een tijdelijk karakter. Specifiek daarvoor heeft [verweerster] [verzoeker] te werk gesteld. [verzoeker] was hiermee bekend, hij wist dat verlenging van het programma en dus het door hem te verrichten werk afhankelijk was van gemeentebesluiten.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de aard van de werkzaamheden en de afgesproken duur van de samenwerking zoals hiervoor omschreven, aanwijzingen vormen dat, ook na september 2024, sprake is (geweest) van een overeenkomst van opdracht.
ad b: de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald
4.7.
Vast staat dat de werkzaamheden voornamelijk overdag verricht moesten worden, aangezien de werktijden samenhingen met de openingstijden van de POO- en GOO-locaties. [verzoeker] mocht zelf, eerst in overleg met leidinggevende mevrouw [naam 5] van [gemeenten] , en vervolgens in overleg met leidinggevende de heer [naam 4] van [verweerster] , zijn werktijden bepalen. Hij was vrij zijn eigen agenda te beheren en de start en eindtijd van zijn werkzaamheden te bepalen. Hij bepaalde zijn eigen werktijden. Een door [verweerster] gegeven voorbeeld betreft het door [verzoeker] lunchen met sociaal werkers, waarna [verzoeker] naar huis ging, terwijl anderen weer aan het werk gingen. [verzoeker] heeft verder zelf bepaald (en mocht zelf bepalen) dat hij om de Oekraïense ontheemden te ondersteunen, op zoek zou gaan naar potentiële werkgevers voor Oekraïners. Hieruit blijkt dat [verzoeker] vrij was om zelf de inhoud en de werktijden van zijn werkzaamheden in te vullen. Het voorgaande levert naar het oordeel van de kantonrechter een aanwijzing op dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Dat de heer [naam 4] vanaf september 2024 vanwege een gewijzigde organisatiestructuur en met het oog op een betere samenwerking [verzoeker] heeft gevraagd om duidelijkere verantwoording van de werktijden en de verrichte werkzaamheden, maakt naar het oordeel niet, anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd, dat de werkwijze toen zodanig gewijzigd is dat vanaf dat moment sprake was van een wijziging van de gezagsverhouding. [verzoeker] mocht en kon immers nog steeds, ook na september 2024 grotendeels zelf zijn werk (inhoudelijk) en werktijden bepalen.
4.8.
De kantonrechter concludeert dus dat de wijze waarop de werkzaamheden en werktijden werden bepaald een aanwijzing opleveren dat (ook na september 2024) sprake is (geweest) van een overeenkomst van opdracht.
ad c: de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht
4.9.
[verzoeker] heeft op dit punt, verkort weergegeven, het volgende gesteld. Zijn werk als sociaal werker betrof een structureel onderdeel van de organisatie. Hij werd op de website van [verweerster] genoemd, hij droeg kleding van [verweerster] en was zo dus voor derden herkenbaar. Hij sloot ook aan bij overleggen en trainingen. Hij kreeg net als andere werknemers een kerstpakket. Andere sociaal werkers, met wie hij zijn werk afwisselde, waren (ook) op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam. Ook heeft [verweerster] hem meermaals een arbeidsovereenkomst aangeboden, omdat [verweerster] de voorkeur had de samenwerking op grond van een arbeidsovereenkomst te organiseren. [verzoeker] diende zich ook ziek te melden conform het protocol van [verweerster] .
4.10.
[verweerster] heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken en kort gezegd het volgende in dat verband aangevoerd. [verzoeker] was op de website benoemd en droeg een jas van [verweerster] omdat [verzoeker] namens [verweerster] langsging bij potentiële werkgevers en deze potentiële werkgevers op de website zouden moeten kunnen zien dat [verzoeker] hen inderdaad namens [verweerster] benaderde. [verzoeker] was niet verplicht deel te nemen aan de overleggen en trainingen en deed dit ook geregeld niet. Bovendien is het deelnemen aan een overlegstructuur nodig voor een goede samenwerking en duidt dit niet op inbedding van [verzoeker] in de organisatie en bedrijfsvoering van [verweerster] . [verzoeker] kreeg als ZZP’er juist een ander kerstcadeau dan werknemers van [verweerster] . [verweerster] erkent dat zij [verzoeker] een arbeidsovereenkomst aangeboden heeft, maar dat [verzoeker] zelf niet op basis van een arbeidsovereenkomst wilde werken, waardoor hij dus ook anders behandeld werd dan werknemers van [verweerster] . [verzoeker] moest zich bij ziekte telefonisch ziekmelden bij zijn leidinggevende, en hoefde HR hiervan niet schriftelijk op de hoogte te stellen, zoals werknemers van [verweerster] dit wel moesten doen. Er werden ook geen functioneringsgesprekken gevoerd.
4.11.
[verzoeker] heeft, na het verweer van [verweerster] , niet weersproken dat met [verzoeker] op het gebied van het kerstpakket, het beleid rondom ziekmeldingen en wat betreft deelname aan overleggen en trainingen anders werd omgegaan dan met werknemers van [verweerster] . [verzoeker] hoefde zich niet bij HR ziek te melden, [verzoeker] was niet verplicht overleggen en trainingen bij te wonen maar mocht naar eigen inzicht deelnemen, en [verzoeker] kreeg juist een ander cadeau voor kerst dan werknemers, zoals via Whatsapp ook aan [verzoeker] is medegedeeld. Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat [verzoeker] niet (volledig) ingebed is in de organisatie en de bedrijfsvoering van [verweerster] , maar juist dat [verzoeker] los stond van de gebruikelijke organisatie en bedrijfsvoering van [verweerster] . Dat het nodig was dat [verzoeker] op de website van [verweerster] genoemd werd als sociaal werker, en dat [verzoeker] in een herkenbare jas van [verweerster] langs POO-locaties ging, maakt dit oordeel niet anders. [verweerster] mag immers ook van een zelfstandige verlangen dat hij herkenbaar is richting derden, aangezien deze zelfstandige dan vanuit [verweerster] handelde. In deze omstandigheden is ook niet specifiek een wijziging opgetreden na september 2024.
4.12.
De kantonrechter oordeelt dat de besproken omstandigheden op dit onderdeel dus aanwijzingen vormen dat (ook) na september 2024 sprake is (geweest) van een overeenkomst van opdracht.
ad d: het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren
4.13.
Volgens [verzoeker] diende hij de arbeid persoonlijk te verrichten en mocht hij zich dus niet laten vervangen. In het geval van ziekte of vakantie diende hij de werkzaamheden over te dragen aan de werknemers binnen de organisatie, aldus [verzoeker] .
4.14.
[verweerster] heeft aangevoerd dat dit nooit onderwerp van gesprek is geweest en dat in de door haar getekende overeenkomst ter zake ook niets is opgenomen, maar dat het [verzoeker] vrij stond zich te laten vervangen.
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat de ingenomen stellingen en betwistingen over en weer geen duidelijke aanwijzing opleveren dat sprake is van een overeenkomst van opdracht of van een arbeidsovereenkomst.
ad e: de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is
4.16.
Ter zitting heeft [verweerster] toegelicht dat zij juist graag met werknemers werkt in de organisatie zodat medewerkers een band opbouwen met de organisatie. Het was ook haar bedoeling om voor de functie van sociaal werker iemand in loondienst te nemen. [verweerster] stelt dat slechts twee van de ruim 600 medewerkers als ZZP’er verbonden zijn aan [verweerster] . Het was juist [verzoeker] die wilde dat de samenwerking in de vorm van een overeenkomst van opdracht werd gegoten, aldus [verweerster] . [verzoeker] heeft volgens [verweerster] zelf een (model)overeenkomst van opdracht opgesteld, met eigen logo van “ [handelsnaam] ” en deze opgestuurd naar [verweerster] . Ook is volgens [verweerster] onderhandeld over zijn uurtarief.
4.17.
[verzoeker] heeft voorgaande omstandigheden niet weersproken. Hij heeft slechts aangegeven dat hij een modelovereenkomst bij zijn zus heeft opgevraagd. Hoewel er na september 2024 geen nieuwe opdrachtovereenkomst door [verzoeker] is opgesteld of ondertekend, blijkt uit de correspondentie in oktober 2024 wel dat de werkwijze, waarbij [verzoeker] een te ondertekenen overeenkomst van opdracht (met door hem geformuleerde uitgangspunten) aan [verweerster] zou aandragen, is voortgezet. Dit wijst naar het oordeel van de kantonrechter op een ook na september 2024 voortgezette overeenkomst van opdracht.
ad f: de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
4.18.
Uit wat partijen hebben aangevoerd, blijkt dat zij in februari 2024 bij de contractverlenging een uurtarief van € 55,- inclusief btw zijn overeengekomen. Uit de factuur die door [verweerster] in het geding gebracht is blijkt verder dat [handelsnaam] de maandelijks het aantal gewerkte dagen heeft gefactureerd aan [verweerster] , waarbij telkens het uurtarief van € 55,- is vermeld. Niet in geschil is dat [verweerster] deze facturen ook heeft betaald en dat zij geen loonbelasting heeft ingehouden, wat wel te doen gebruikelijk is bij een arbeidsovereenkomst. Evenmin in geschil is dat zij geen loonstroken heeft verstrekt terwijl overigens ook niet is gesteld of gebleken dat [verzoeker] daarom eerder dan in het kader van deze procedure heeft gevraagd. Deze omstandigheden zijn zo geweest vóór en ná september 2024. Het voorgaande vormt een aanwijzing voor het aannemen van een overeenkomst van opdracht, ook na september 2024.
ad g: de hoogte van deze beloningen
4.19.
[verweerster] stelt dat de hoogte van de beloning van € 55,- per uur fors hoger is dan het tarief waar het rechtsvermoeden uit het wetsvoorstel VBAR vanuit gaat, namelijk € 33,00 per uur. Ook vergelijkt [verweerster] het tarief van [verzoeker] met het uurloon van minimaal € 21,28 bruto en maximaal € 32,30 van een werknemer in een vergelijkbare functie (sociaal werker HBO) op grond van de standaard-cao Sociaal Werk. [verzoeker] verdient ruim het dubbele.
4.20.
Het verschil in beloning is door [verzoeker] niet weersproken. Omdat de beloning van [verzoeker] dusdanig verschilt van de beloning van werknemers van [verweerster] , en gezien de omstandigheid dat, zoals door [verweerster] onweersproken is gesteld, de standaard-cao Sociaal Werk van toepassing is indien tussen [verzoeker] en [verweerster] een arbeidsovereenkomst bestaat, impliceert de hoogte van de overeengekomen beloning het bestaan van een overeenkomst van opdracht. Dit geldt ook voor de periode na september 2024.
ad h: de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt
4.21.
[verzoeker] stelt dat hij niet tot nauwelijks commercieel risico liep. Hij liep geen risico ten aanzien van het resultaat en bij ziekte werd de vergoeding aan hem uitbetaald. Dit is door [verweerster] betwist. Volgens [verweerster] kon zij [verzoeker] op grond van bepalingen uit de overeenkomst aanspreken voor alle kosten en schade die door zijn toedoen of nalaten bij de uitvoering van de opdracht zou ontstaan. Hiermee loopt [verzoeker] een commercieel risico, aldus [verweerster] . Gezien het karakter van de overeenkomst is volgens [verweerster] sprake van een verdergaande aansprakelijkheid dan de lichte vorm van aansprakelijkheid voor werknemers (opzet of bewuste roekeloosheid).
4.22.
Dat [verzoeker] commercieel risico liep op het gebied van beloning is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. De hoogte van de beloning was immers niet afhankelijk van het werkaanbod of het behalen van bepaalde targets. Hierin is dan ook geen aanwijzing te vinden voor de aanwezigheid van een opdracht. De bepalingen uit de overeenkomst over de aansprakelijkheid voor kosten en schade door toedoen of nalaten van [verzoeker] , leveren wel weer een aanwijzing op van een overeenkomst van opdracht, omdat er een risico voor [verzoeker] overeengekomen is dat groter is dan het risico dat op een werknemer zou rusten. In deze duidingen valt geen verschil te maken tussen de periode voor en de periode na september 2024.
ad i: de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen
4.23.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij zich in het economische verkeer niet als onderneming gedraagt of kon gedragen. Dit wordt door [verweerster] betwist.
4.24.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] zich als ondernemer kon gedragen in het economisch verkeer en dat [verzoeker] dit ook heeft gedaan. Daarbij betrekt de kantonrechter het volgende. [verzoeker] is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam ‘ [handelsnaam] ’, stuurde de facturen aan [verweerster] namens [handelsnaam] en noemt op LinkedIn dat hij voor meerdere opdrachtgevers tegelijk werkzaam is. Ook heeft [verzoeker] een website, [website] . Dat deze pas sinds december 2024 is opgezet, doet er niet aan af dat hij hiermee toont dat hij als ondernemer op zoek was en ging naar opdrachten.
4.25.
De kantonrechter oordeelt dus dat deze omstandigheden aanwijzingen vormen dat steeds, ook na september 2024, sprake is (geweest) van een overeenkomst van opdracht.
Conclusie
4.26.
Gelet op alle hiervoor besproken omstandigheden, in onderling verband bezien, komt de kantonrechter tot de slotsom dat de tussen partijen gesloten overeenkomst, ook voor wat betreft de periode na september 2024, niet kan worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Partijen hebben zich naar haar oordeel bij de inrichting van de overeenkomst (de overeengekomen rechten en plichten) en de wijze waarop zij aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven meer als opdrachtgever en opdrachtnemer gedragen dan als werkgever en werknemer. De kantonrechter merkt de verhouding tussen partijen dan ook – ook na september 2024 - aan als een overeenkomst van opdracht.
De duur van de overeenkomst
4.27.
Partijen zijn vervolgens verdeeld over de vraag tot wanneer de overeenkomst van opdracht is verlengd. [verzoeker] vordert nakoming van de overeenkomst en moet dus stellen dat sprake is van een overeenkomst, tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding, die is verlengd tot 31 augustus 2025.
4.28.
[verzoeker] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen leiden dat dit het geval is. Hij heeft zich erop gebaseerd dat zijn leidinggevende [naam 4] hem mondeling, in een gesprek in juni 2024, een verlenging van de opdracht tot 31 augustus 2025 had toegezegd. Echter dit is onvoldoende, nu vast staat dat [naam 4] niet bevoegd was om namens [verweerster] een dergelijke toezegging aan [verzoeker] te doen. Niet in geschil is dat [naam 4] onbevoegd was om [verweerster] te binden.
4.29.
De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] stelt dat [verweerster] toch gebonden is aan deze toezegging, omdat [verzoeker] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van een onvoorwaardelijke toezegging, bevoegd gedaan door [naam 4] . De kantonrechter volgt [verzoeker] hierin echter niet en betrekt daarbij het volgende.
4.30.
Vast staat dat [verzoeker] wist van de tijdelijkheid van de opdracht, gegeven aan [verweerster] door [gemeenten] . Hij wist ook van de onzekerheid, of de opdracht door [gemeenten] aan [verweerster] zou worden verlengd. Verder staat vast dat de eerdere overeenkomsten van opdracht pas tot stand kwamen als en nadat deze waren goedgekeurd en ondertekend door de directie, te weten [naam 1] . [verzoeker] onderhandelde zijn tarief (en de overige voorwaarden) ook niet met [naam 4] . Dit heeft [verweerster] onweersproken gesteld. Eerdere correspondentie over zijn contract ging ook via HR of de directie, zo blijkt uit de producties (bijvoorbeeld productie 4 bij dagvaarding). In een eerder gesprek uit februari 2024 is door (mevrouw [naam 3] van) [verweerster] ook aan [verzoeker] duidelijk gemaakt dat besluiten over zijn tarief pas definitief waren na goedkeuring door de directie (destijds mevrouw [naam 1] ). Dit heeft [verweerster] onweersproken gesteld. Als zelfstandige wist [verzoeker] dus dat de overeenkomsten van opdracht moesten worden ondertekend door de directie, voordat zij definitief werden. Vanwege voorgaande omstandigheden mocht [verzoeker] er dus niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat, als [naam 4] tegen hem heeft gezegd dat [verweerster] de opdracht voor de gemeente betreffende de Oekraïners wel tot 31 augustus 2025 ging voortzetten, en als [naam 4] heeft gezegd dat dit zou betekenen dat zijn opdracht (van [verzoeker] ) dan ook kon worden verlengd, dit een onvoorwaardelijke en bindende toezegging inhield van [verweerster] aan hem, dat zijn opdracht onder dezelfde voorwaarden tot 31 augustus 2025 verlengd zou worden. Hij kon en moest weten dat een overeenkomst tot verlenging tot die datum en de voorwaarden zouden moeten worden geaccepteerd door de daartoe bij [verweerster] bevoegde persoon, in dit geval: de directie.
4.31.
Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat de overeenkomst van opdracht is verlengd tot 31 augustus 2025. De kantonrechter is van oordeel dat wel is komen vast te staan dat de overeenkomst van opdracht tussen [verzoeker] en [verweerster] is verlengd tot 28 februari 2025. De kantonrechter komt hiertoe op grond van de tussen partijen gewisselde email-correspondentie. In de mails van [verweerster] aan [verzoeker] , opgenomen onder 2.7 en 2.9, is een aanbod te lezen van [verweerster] aan [verzoeker] om de overeenkomst tot 28 februari 2025 te verlengen. In de mail van 5 november 2024, opgenomen onder 2.11, is naar het oordeel van de kantonrechter een aanvaarding daarvan te lezen door [verzoeker] .
4.32.
Voor de verzoeken over en weer betekent dit het volgende.
De verzoeken van [verzoeker]
4.33.
Nu geen sprake is of is geweest van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht en de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig is geëindigd per 28 februari 2025, worden alle verzoeken van [verzoeker] afgewezen.
4.34.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De hoogte van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] bedraagt:
salaris € 1.087,00
nakosten € 135.00
totaal € 1.222,00
De nakosten zijn daarbij inbegrepen voor zover deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De nakosten worden begroot op een halve salarispunt met een maximum van € 135,00.
De (tegen)verzoeken van [verweerster]
4.35.
De verklaring voor recht dat de overeenkomst van opdracht tussen partijen rechtsgeldig per 28 februari 2025 is geëindigd, wordt toegewezen.
4.36.
De voorwaarden waaronder de voorwaardelijke verzoeken zijn ingesteld, treden niet in, zodat deze verzoeken als niet ingediend gelden en niet hoeven te worden besproken.
4.37.
[verzoeker] is in het ongelijk gesteld in de zaak van het tegenverzoek en dient in zoverre de proceskosten te dragen. Echter deze kosten worden begroot op nihil, nu uit het tegenverzoek geen extra proceshandelingen voor [verweerster] zijn voortgevloeid.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak van het verzoek van [verzoeker]
5.1.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.222,00, een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak van het tegenverzoek van [verweerster]
5.4.
verklaart voor recht dat tussen [verzoeker] en [verweerster] een overeenkomst van opdracht gesloten is welke rechtsgeldig geëindigd is op 28 februari 2025;
5.5.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag begroot op nihil;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. S.M. Westerhuis-Evers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2025.