Op 16 juni 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte in een strafzaak, die meende dat de rechters partijdig waren. De procedure begon met een mondeling wrakingsverzoek op 13 mei 2025, waarin de verdachte stelde dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden. Hij gaf aan dat de rechters zijn verzoeken om aanhouding en het verwerpen van zijn preliminair verweer onterecht waren. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 2 juni 2025 waren de rechters niet aanwezig, maar de verdachte was wel aanwezig. De rechters gaven aan niet in de wraking te berusten en vroegen de wrakingskamer om een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling te nemen.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De gronden die de verdachte aanvoerde, zoals de afwijzing van zijn verzoeken, werden als processuele beslissingen beschouwd en konden geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat de verdachte onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een schijn van partijdigheid. Bovendien werd vastgesteld dat de verdachte eerder een wrakingsverzoek had ingediend dat hij introk, wat leidde tot de conclusie dat hij het wrakingsmiddel misbruikte. De wrakingskamer legde daarom een wrakingsverbod op en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling zou worden genomen.