ECLI:NL:RBDHA:2025:10553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
C/09/685030/KG RK 25-659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot vermeende partijdigheid van rechters

Op 16 juni 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte in een strafzaak, die meende dat de rechters partijdig waren. De procedure begon met een mondeling wrakingsverzoek op 13 mei 2025, waarin de verdachte stelde dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden. Hij gaf aan dat de rechters zijn verzoeken om aanhouding en het verwerpen van zijn preliminair verweer onterecht waren. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 2 juni 2025 waren de rechters niet aanwezig, maar de verdachte was wel aanwezig. De rechters gaven aan niet in de wraking te berusten en vroegen de wrakingskamer om een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling te nemen.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De gronden die de verdachte aanvoerde, zoals de afwijzing van zijn verzoeken, werden als processuele beslissingen beschouwd en konden geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat de verdachte onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een schijn van partijdigheid. Bovendien werd vastgesteld dat de verdachte eerder een wrakingsverzoek had ingediend dat hij introk, wat leidde tot de conclusie dat hij het wrakingsmiddel misbruikte. De wrakingskamer legde daarom een wrakingsverbod op en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/29
zaak- /rekestnummer: C/09/685030 / KG RK 25-659
Beslissing van 16 juni 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. J. Snoeijer, J.J. Balfoort en E.R.F. van Engelen,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 mei 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 28 mei 2025;
- de spreekaantekeningen met bijlage van verzoeker.
1.2.
Op 2 juni 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is verzoeker verschenen. De rechters hebben laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. De officier van justitie in de hoofdzaak, mr. E.J. van Drongelen, is uitgenodigd om als toehoorder aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters van de meervoudige kamer in de strafzaak met parketnummer 09/181270-22 tegen verzoeker als verdachte. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 mei 2025 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“U geeft mij niet de tijd om mij behoorlijk te verdedigen. U heeft al mijn verzoeken afgewezen en daarmee inbreuk gemaakt op mijn recht op een eerlijk proces. Ik meen dat sprake is van partijdigheid, en daarom wraak ik u.
(…)
De verdachte deelt mee (…) dat hij alle leden van deze meervoudige kamer wil wraken.
De verdachte deelt mee dat sprake is van een schijn van vooringenomenheid en dat de gronden van de wraking zijn:
  • het verwerpen van het preliminair verweer, waarin de verdachte stelt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard;
  • de afwijzing van het aanhoudingsverzoek dat de verdachte heeft gedaan omdat hij vindt dat hij te weinig voorbereidingstijd heeft gehad;
  • de omstandigheid dat de rechtbank te gemakkelijk voorbij is gegaan aan het feit dat de verdachte aangifte heeft gedaan tegen de officier van justitie.
Bovenstaande is door de voorzitter aan de verdachte voorgelezen en deze heeft desgevraagd bevestigd dat dit de gronden zijn voor zijn verzoek tot wraking.”
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker de gronden, mede aan de hand van de spreekaantekeningen, nader toegelicht.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. De rechters verzoeken de wrakingskamer te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling wordt genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker vindt de rechters vooringenomen omdat zij zijn preliminaire verweer hebben verworpen, hebben geweigerd de zaak aan te houden en voorbij zijn gegaan aan de aangifte tegen de officier van justitie.
3.3.
De hiervoor genoemde gronden, voor zover deze betrekking hebben op de verwerping van het preliminaire verweer en de afwijzing van het verzoek tot aanhouding, betreffen door de rechters genomen processuele beslissingen. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Hierop wordt alleen een uitzondering gemaakt indien de (tussen)beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters tegenover verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker daarover bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dat in dit geval sprake is van een uitzondering, is door verzoeker onvoldoende onderbouwd.
3.4.
De grond dat de rechters te gemakkelijk voorbij zijn gegaan aan het feit dat verzoeker aangifte heeft gedaan tegen de officier van justitie is ook onvoldoende toegelicht. Dat verzoeker een dergelijke aangifte heeft gedaan, is besproken. In de verwerping van het preliminaire verweer is de rechtbank bovendien ingegaan op de (gestelde) uitlatingen van de
officier van justitie die de aanleiding waren voor het doen van aangifte. Van schijn van partijdigheid blijkt echter niet.
3.5.
Uit voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
3.6.
De wrakingskamer ziet aanleiding om verzoeker een wrakingsverbod op te leggen. Verzoeker heeft in de onderliggende strafzaak eerder, op de terechtzitting van 24 januari 2025, een verzoek tot wraking gedaan. Dit verzoek trok hij vervolgens in, om daarna op diezelfde zitting de rechtbank nogmaals te wraken. Dit verzoek is bij beschikking van 13 februari 2025 (buiten zitting) afgewezen. De gronden voor het onderhavige wrakingsverzoek komen voor het grootste deel overeen met de gronden van het reeds eerder ingediende wrakingsverzoek. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.E. Bierling, S.M. Krans en D.M. Drok, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.J. van Rijswijck en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.