ECLI:NL:RBDHA:2025:10571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.20200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op asielaanvraag

Op 1 mei 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag van 31 december 2023. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiser verweerder bij brief van 12 april 2025 heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank draagt verweerder op om alsnog een besluit te nemen en stelt een termijn van acht weken voor het houden van een nader gehoor. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], V-nummer: [eiser 2], eiser

(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Op 1 mei 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag [1] van 31 december 2023.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder bij brief van 12 april 2025 medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 1 mei 2025 beroep heeft ingesteld.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser daarom kennelijk gegrond.
5. Aangezien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, zal de rechtbank verweerder opdragen alsnog een besluit te nemen. Daarbij zal de rechtbank verweerder een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit. [4]
6. Uit het procesdossier blijkt niet dat de asielprocedure van eiser inmiddels is aangevangen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om een start te maken met de asielprocedure door het houden van het nader gehoor. De rechtbank vindt hiervoor een termijn van acht weken na de uitspraak redelijk. Wel is er aanleiding om deze voorziening aan te vullen om te voorkomen dat eiser bij een overgang naar de verlengde asielprocedure opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag moet indienen. De rechtbank draagt verweerder daarom bijkomend op om, wanneer het hem niet lukt om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag van eiser te beslissen en de aanvraag daarom overgaat naar de verlengde asielprocedure, alsnog binnen acht weken na het nader gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Ook als het nader gehoor niet binnen de termijn van acht weken plaatsvindt, eindigt deze aanvullende termijn zestien weken na de uitspraak. Zestien weken is dus de maximale beslistermijn.
7. De rechtbank bepaalt verder dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat
verweerder in gebreke blijft om aan de termijnen van deze uitspraak te voldoen. [5] In overeenstemming met de vaste gedragslijn van de zittingsplaats Den Haag, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijnen worden overschreden. In overeenstemming met de vaste gedragslijn wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. De maximale dwangsom geldt voor de onder 6. genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat als de dwangsom begint te lopen doordat verweerder de eerste termijn van acht weken overschrijdt, deze doorloopt tot op het moment dat het nader gehoor plaatsvindt. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt, dan wel tot het maximum van € 7.500,- is bereikt.
8. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die
eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). [6] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is verstreken. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nader gehoor te houden op de aanvraag;
- draagt verweerder op om, als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het nader gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van
V. Nooteboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
5.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.