ECLI:NL:RBDHA:2025:10629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.18086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan andere lidstaat

Op 17 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De zaak betreft een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling heeft genomen op basis van de Dublinverordening, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter overweegt dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechter stelt vast dat de overdrachtstermijn eindigt op 14 september 2025 en dat het beroep van verzoeker hoogstwaarschijnlijk niet voor deze datum kan worden behandeld. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder weegt dan het belang van de minister om verzoeker eerder over te dragen. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18086

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvraag van verzoeker is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] omdat volgens verweerder een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [2] Deze verordening stelt een termijn waarbinnen verzoeker dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoeker hoogstwaarschijnlijk niet kan worden behandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn, die in dit geval eindigt op 14 september 2025. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat het beroep op 21 augustus 2025 op zitting zal worden behandeld en de uiterste overdrachtstermijn ten gevolge van deze uitspraak wordt opgeschort.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 907, bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen zolang niet op het beroep tegen het bestreden besluit (NL24.18085) is beslist;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907 (negenhonderdzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.