ECLI:NL:RBDHA:2025:10692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 23 mei 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De minister had deze maatregel opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Op 28 mei 2025 werd de maatregel opgeheven, maar de eiser verzocht om schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring was gehouden.

De rechtbank heeft de procedure schriftelijk behandeld en op 16 juni 2025 het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet had bestreden. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht geen lichter middel dan bewaring had opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en de medische situatie van de eiser. De rechtbank vond dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht op uitzetting was, aangezien de eiser op 28 mei 2025 naar Spanje was uitgezet. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24945

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Chinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

1. Bij besluit van 23 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 28 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
Partijen hebben ingestemd met schriftelijke behandeling van het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft op 10 juni 2025 beroepsgronden ingediend. De minister heeft op 13 juni 2025 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 16 juni 2025 gesloten.

Overwegingen

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. [2]
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [3] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestond een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op
27 december 2024 door Spanje in het bezit is gesteld van een Schengenvisum. Daarom heeft de minister op 12 maart 2025 een Dublinclaim bij de Spaanse autoriteiten ingediend. De claim is op 1 april 2025 geaccepteerd. Ook heeft de minister op 1 mei 2025 een overdrachtsbesluit genomen.
Gronden
6. De zware en lichte gronden zijn door eiser niet betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ten tijde van de inbewaringstelling bestond er dan ook een significant risico op onderduiken.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het significant risico op onttrekking is gegeven. Een lichter middel volstond niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat een eerder aan eiser opgelegde lichter middel (ook) niet heeft geleid tot overdracht van eiser. Daarnaast heeft eiser tijdens de vertrekgesprekken van
14 mei 2025 en 23 mei 2025 en ook tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven niet terug te willen naar Spanje. De rechtbank stelt vast dat de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, medische behandeling in het detentiecentrum beschikbaar is. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van andere persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt. De rechtbank overweegt hiertoe dat de minister al voor de inbewaringstelling een vlucht heeft aangevraagd. Daarnaast heeft op 26 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Zicht op uitzetting ontbrak ook niet, omdat eiser op 28 mei 2025 is uitgezet naar Spanje.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 106 van de Vw.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.