ECLI:NL:RBDHA:2025:10751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.19124 en NL25.19128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Oezbeekse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 23 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd, welke later die dag werd opgeheven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de bestreden besluiten van de minister behandeld, waarbij de vraag centraal stond of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de minister voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.19124 en NL25.19128

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Boone),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2025, 12.13 uur, heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel van bewaring is later die dag opgeheven vanwege een nieuwe maatregel van bewaring.
Bij besluit van 23 april 2025, 13.53 uur, (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. De minister heeft op 23 april 2025 aan eiser ook een terugkeerbesluit op grond van artikel 62 van de Vw uitgevaardigd (bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Om die reden zal de maatregel van bewaring van 23 april 2025, 12.13 uur, buiten beschouwing worden gelaten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 1 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1989] .
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Staandehouding

4. Eiser stelt dat er geen wettelijk kader was voor de integrale controle van de gemeente. Zowel de machtiging als het proces-verbaal ontbreken in het dossier. Het lijkt te gaan om een vreemdelingrechtelijke controle gezien het feit dat tijdens eerdere controles illegale vreemdelingen in deze woning zijn aangetroffen. Echter ontbreekt het redelijk vermoeden van illegaal verblijf in eiser zijn situatie. Hierdoor is de staandehouding onrechtmatig.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het niet aan de bestuursrechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheden. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022¹ ziet op de vraag in hoeverre de vreemdelingenrechter ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel dient te toetsen en niet op de vraag of en in hoeverre het aan de vreemdelingenrechter is om toepassing van bevoegdheden uit andere wetten dan de Vreemdelingenwet 2000 te beoordelen. De rechtbank ziet daartoe grond in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2023², waarin de Afdeling oordeelt dat de vreemdelingenrechter niet gaat over zaken tijdens de verschillende handelingen tijdens het strafrechtelijke traject voorafgaand aan de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.

Onrechtmatigheid van de maatregel (terugkeerbesluit)

7. Eiser stelt dat de maatregel van begin af aan onrechtmatig is, omdat er geen geldig terugkeerbesluit ten grondslag is gelegd aan de maatregel van bewaring. Het terugkeerbesluit is namelijk pas ná de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser voegt hieraan toe dat Litouwen het land zou moeten zijn dat een terugkeerbesluit aan hem zou opleggen, omdat eiser daar een verblijfsvergunning heeft. Daarnaast is eiser niet gehoord over het terugkeerbesluit. Er wordt door de hoormedewerker gezegd dat zij met knippen en plakken het vorige gehoor kunnen gebruiken voor eiser zijn zienswijze over het terugkeerbesluit. Maar het vorige gehoor ging niet over het terugkeerbesluit, eiser had dus opnieuw gehoord moeten worden over het terugkeerbesluit.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft op 29 januari 2025 een “bevel zich onmiddellijk te begeven naar Litouwen” ontvangen en heeft hier geen gevolg aan gegeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd kan dat leiden tot het opleggen van een terugkeerbesluit ingevolge artikel 62a, derde lid, van de Vw. Verweerder heeft dus terecht een terugkeerbesluit opgelegd. Met betrekking tot het gehoor over het terugkeerbesluit, heeft eiser desgevraagd op pagina 2 van het gehoor voorafgaand inbewaringstelling verklaard dat hij geen advocaat wil, dat hij bij zijn eerdere verklaring wil blijven en dat hij niet nogmaals gehoord hoeft te worden. De minister heeft eiser dus de mogelijkheid gegeven om een zienswijze te geven met betrekking tot het terugkeerbesluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan een belangenafweging toe te komen omdat geen sprake is van gebreken. De beroepsgrond slaagt niet.

Onrechtmatigheid van de maatregel (grondslag)

9. Eiser stelt dat de maatregel onrechtmatig is omdat de schottentheorie niet aan de orde kan zijn en meer is bedoeld voor iemand die eerst onder de asielgrondslag zat en dan regulier. Verweerder heeft de verkeerde maatregel opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw en realiseert zich dat twee uur later en baseert de maatregel dan op het eerste lid. Dat is de juiste grondslag maar daarom is het voortraject niet opeens niet meer belangrijk. Eiser wilde zelfstandig vertrekken. Verweerder moet de maatregel met de minste impact opleggen. Dat maakt dat de grondslag artikel 59, eerste lid, van de Vw onvoldoende is en dat de maatregel onrechtmatig is.
10. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is een bewuste oplegging van de verkeerde maatregel van bewaring, zodat de schottentheorie niet aan de orde is. Op het moment dat de minister zich bewust werd van de verkeerde maatregel van bewaring, heeft hij direct een juiste maatregel van bewaring opgelegd. Subsidiair stelt de minister dat de staandehouding rechtmatig was.
11. De rechtbank beoordeelt - zoals hiervoor al is vermeld - uitsluitend de rechtmatigheid van de maatregel van 23 april 2025, 13.53 uur. Een te late grondslagwijziging is een onrechtmatigheid die kleeft aan een eerdere maatregel van bewaring en die kan in beginsel niet doorwerken naar de latere maatregel van bewaring (de zogenaamde ‘schottentheorie). Ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een onrechtmatigheid in de eerdere inbewaringstelling de daaropvolgende inbewaringstelling in beginsel niet onrechtmatig maakt. Alleen in het geval van een ernstige schending van een fundamenteel recht of van een opeenstapeling van ernstige gebreken voorafgaand aan de nieuwe maatregel kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Gesteld noch gebleken is dat daar in dit geval sprake van is. Ambtshalve toetsend is evenmin gebleken van een dergelijke ernstige schending of van een opeenstapeling van ernstige gebreken. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

12. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
14. Eiser betwist de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d. De rechtbank oordeelt dat de niet betwiste zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.

Ambtshalve toetsing

15. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juni 2025

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.