ECLI:NL:RBDHA:2025:10761
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had op 15 april 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen door de minister van Asiel en Migratie. De minister stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, wat de verzoeker niet accepteerde. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen. In een eerdere uitspraak, met zaaknummer NL25.17849, heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. van der Wal, en is openbaar gemaakt via gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.