ECLI:NL:RBDHA:2025:10808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die in bewaring was gesteld op 16 mei 2025, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser was niet verschenen op de zitting omdat zijn uitzetting naar Polen op dezelfde dag gepland stond. Hij werd vertegenwoordigd door zijn waarnemer, mr. S.A.M. Fikken. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 juni 2025 behandeld en later heropend om nadere reacties van partijen te ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiser niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven, wat in overeenstemming is met de geldende rechtspraak. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is uitgevoerd en wijst het beroep van eiser ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, omdat zijn uitzetting naar Polen op die dag om 15.20 uur stond gepland. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten.
Op 5 juni 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen om nadere reacties gevraagd. Op 5 juni 2025 heeft verweerder een nadere reactie ingediend. Op 6 juni 2025 heeft eiser een nadere reactie ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 juni 2025 weer gesloten.

Overwegingen

Verblijf in politiecel
1. Eiser voert aan dat hij na zijn inbewaringstelling niet binnen 24 uur, en dus te laat, is uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam (DCR) en dus te lang in een politiecel heeft verbleven. Eiser gaat hierbij in de eerste plaats uit van de mededelingen van verweerder in de aanbiedingsbrief en ter zitting die inhouden dat eiser op 19 mei 2025 is uitgeplaatst. Voor zover moet worden uitgegaan van de na de zitting door verweerder ingebrachte screenshot van het Informatiesysteem Terugkeer en Vertrek, waarin is geregistreerd dat eiser op 17 mei 2025 is ingesloten in het Detentiecentrum Rotterdam, stelt eiser dat hieruit niet blijkt op welk tijdstip deze insluiting heeft plaatsgevonden. Op basis daarvan kan volgens eiser dan ook niet worden vastgesteld dat hij binnen 24 uur is uitgeplaatst naar het DCR.
1.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraken van 28 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2181, en 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219, volgt dat een tijdelijke plaatsing van een vreemdeling in een politiecel na diens inbewaringstelling niet langer dan 24 uur mag duren.
1.2.
Verweerder heeft na de heropening van het onderzoek, op 5 juni 2025, een screenshot van het Informatiesysteem Terugkeer en Vertrek overgelegd. Daarin staat bij ‘insluitingsadres’ “
Detentie Centrum Rotterdam” geregistreerd en bij ‘datum ingang insluiting’ “
17-05-2025” geregistreerd. Daarnaast bevindt zich in het dossier een ‘HV21 Formulier bijzonderheden zaak’, waarin door een brigadier van de AVIM is vermeld: “
Betrokkene is op 17-05-2025 omstreeks 13.30 uur opgehaald voor transport naar Rotterdam.” Gelet op deze twee stukken, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op 17 mei 2025 omstreeks 13.30 uur op transport is gegaan naar het DCR en dus de politiecel heeft verlaten. Weliswaar had verweerder de rechtbank eerder bericht dat eiser pas op 19 mei 2025 is uitgeplaatst, maar de rechtbank neemt aan dat die mededeling feitelijk onjuist is, nu die evident in tegenspraak is met de informatie in voormelde twee dossierstukken en verweerder te kennen heeft gegeven dat hij de rechtbank per abuis in eerste instantie verkeerd heeft voorgelicht (en ook heeft uitgelegd hoe dat komt).
1.3.
Nu eiser op 16 mei 2025 om 15.27 uur in bewaring is gesteld en de politiecel op 17 mei 2025 omstreeks 13.30 uur heeft verlaten, heeft hij niet langer dan de toegestane 24 uur in een politiecel verbleven. Er is dan ook geen sprake van dat eisers maatregel van bewaring (in de eerste fase) onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. De (enige) beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toetsing
2. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook
met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het
oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op
enig moment onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.