ECLI:NL:RBDHA:2025:10816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
25/4394 en 25/4392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang asielzoeker en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2025, met zaaknummers 25/4394 en 25/4392, wordt de beëindiging van de opvang van een asielzoeker door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) behandeld. De eiser, die in 1995 is geboren en op 29 november 2022 een asielaanvraag heeft ingediend, was eerder in de opvang en had een reguliere verblijfsvergunning als kennismigrant verkregen. Het COa heeft op 20 februari 2025 besloten de opvang per 21 maart 2025 te beëindigen, omdat de eiser volgens hen over voldoende middelen van bestaan beschikt en passende huisvesting buiten de opvang kan realiseren. De eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, evenals een verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 25 april 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het COa terecht heeft besloten de opvang te beëindigen, omdat de eiser een inkomen heeft dat ruim boven het normbedrag ligt en hij in staat wordt geacht om zelf passende huisvesting te vinden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en de beëindiging van de opvang door het COa wordt bevestigd. De uitspraak benadrukt dat het COa niet verplicht is om opvang te blijven bieden aan asielzoekers die beschikken over voldoende middelen van bestaan en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/4394 en 25/4392
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.M. Pot),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa

(gemachtigden: mr. J.R. Vreijsen en mr. L.A. van Els).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de aan eiser verstrekte opvang in de opvanglocatie per 21 maart 2025 en de daarbij behorende verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Eiser is het niet eens met die beëindiging. Hij heeft daarom beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening treffen. Hij voert daartoe een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of het COa de opvang en verstrekkingen terecht heeft beëindigd.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het COa een juiste beslissing heeft genomen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 20 februari 2025 heeft het COa aan eiser bericht dat de aan hem verstrekte opvang in de opvanglocatie en de daarbij behorende verstrekkingen met ingang van 21 maart 2025 zullen worden beëindigd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de opvang en verstrekkingen niet worden beëindigd.
2.1.
Het COa heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft daarop gereageerd.
2.2.
In een brief van 17 maart 2025 heeft het COa aangegeven dat de werking van het bestreden besluit wordt opgeschort tot de voorzieningenrechter heeft beslist.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het COa.
2.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De feiten
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
3.1.
Eiser is geboren in 1995 heeft op 29 november 2022 een asielaanvraag ingediend waar de minister van Asiel en Migratie nog niet op heeft beslist. Eiser heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten en werkt vanaf 21 maart 2024 hij als accounting and reporting specialist bij Ikea B.V. (hierna: Ikea) te [vestigingsplaats] . Op een door eiser overgelegde salarisspecificatie is vermeld dat hij in die functie daarmee een salaris van € 3.293,40 bruto per maand ontving met aanspraak op vakantiegeld en een dertiende maand.
3.2.
Eisers werkgever Ikea heeft als erkend referent op 19 december 2024 bij de minister voor Asiel en Migratie een aanvraag ingediend om voor eiser een reguliere verblijfsvergunning als kennismigrant te verlenen. Ikea heeft daarbij aangegeven dat eisers inkomen per 1 januari 2025 € 4.114,- bruto per maand bedraagt. Bij besluit van 1 januari 2025 is voor eiser een verblijfsvergunning als kennismigrant verleend, geldig van 1 januari 2025 tot 1 januari 2030.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat eiser, gelet op zijn inkomen, over voldoende middelen van bestaan beschikt, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Rva 2005, en dat passende huisvesting buiten de opvang kan worden gerealiseerd. Daarom worden de aan eiser verstrekte opvang in de opvanglocatie en verstrekkingen beëindigd. Er zijn volgens het COa geen zeer bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan buiten de Rva om toch opvang en verstrekkingen aan eiser zouden moeten worden verleend.
Het toepassingsbereik van de Rva
4.1.
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Rva heeft deze regeling uitsluitend betrekking op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid van deze regeling, die niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, als bedoeld in de Participatiewet. Zoals ook blijkt uit de artikelsgewijze toelichting op artikel 2, eerste lid, Rva, is een voorwaarde dat de asielzoeker niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand. Dit volgt ook uit artikel 13, derde lid van de richtlijn minimumnormen opvang. De Rva 2005 kan aangemerkt worden als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de voormalige Wet Werk en Bijstand (WWB). De WWB is per 1 januari 2015 opgegaan in andere wetten, waaronder de Participatiewet (PW).
4.2.
Op grond van vaste jurisprudentie is het COa alleen gehouden tot het verlenen van opvang in situaties die zijn voorzien in de Rva. Het COa hoeft niet buiten zijn wettelijke taakstelling en bevoegdheid om opvang te verlenen en andere verstrekkingen te doen, met uitzondering van zeer bijzondere omstandigheden.
4.3.
Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Rva, zorgt het COa voor de centrale opvang van asielzoekers. Door de indiening van zijn asielaanvraag op 29 november 2022 is aan eiser als asielzoeker opvang verleend.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of het COA zich bij het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet langer onder het toepassingsbereik van artikel 2 van de Rva valt en dat de opvang moet worden beëindigd.
4.5.
Eiser voert aan dat artikel 2, eerste lid, van de Rva en artikel 7, eerste lid, sub a, van de Rva niet van toepassing zijn omdat de opvang niet alleen om financiële redenen kan worden beëindigd. Eiser wijst erop dat hij al meer dan twee jaar als asielzoeker in de opvang verbleef voordat hij een reguliere status kreeg. Eiser vindt dat hij gelet op artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva in de opvang mag blijven in afwachting van een woning. Eiser vindt ook dat het COa hem moet faciliteren in woonruimte of tussen hem en de gemeente moet bemiddelen. Eiser stelt dat het COa het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.6.
Zoals het COa op de zitting heeft toegelicht is bij de beoordeling van voldoende middelen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Rva het normbedrag van bijstandsniveau plus 10% bepalend. Het op eiser van toepassing zijnde normbedrag bedraagt volgens artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW voor 2025 € 1.345,45 per maand. Gelet op de in rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2 vermelde gegevens, die door eiser en zijn werkgever Ikea zijn verstrekt, oordeelt de voorzieningenrechter dat het COa terecht heeft aangenomen dat eisers inkomen ruim boven het normbedrag ligt. De op de zitting aangevoerde stelling dat eiser een laag inkomen heeft en niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien wordt niet bevestigd door de objectieve gegevens, die eiser ook zelf heeft overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
4.7.
Volgens artikel 2, tweede lid, van de Rva kan het COA deze regeling ook van toepassing verklaren op een asielzoeker die beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, indien dringende redenen daartoe noodzaken. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat deze mogelijkheid is toegevoegd om ook asielzoekers die beschikken over voldoende middelen van bestaan in de opvangcentra beschikbaar te houden voor de medewerkers van de IND [2] ten behoeve van activiteiten ten aanzien van de toelatingsprocedure, alsmede om ook asielzoekers die gedurende de periode waarin reeds opvang wordt geboden de beschikking krijgen over inkomen of vermogen in de opvangvoorziening beschikbaar te houden.
4.8.
Mede gelet op de toelichting heeft het COa zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in de zin van de Rva. Omdat eiser in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning als kennismigrant heeft hij rechtmatig verblijf en is het niet noodzakelijk dat hij in de opvang beschikbaar blijft voor de IND en kan van hem een zekere zelfstandigheid worden verwacht om in de maatschappij te functioneren.
4.9.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het COa zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet langer behoort tot de doelgroep waar artikel 2 van de Rva op ziet omdat hij als asielzoeker die een reguliere verblijfsvergunning heeft verkregen, niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Hieruit volgt dat niet wordt toegekomen aan een toetsing aan artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan passende huisvesting buiten de opvang worden gerealiseerd?
5. Eiser stelt dat hij geen passende huisvesting buiten de opvang kan realiseren en dat het COa ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, waarbij zijn positie in de huidige krappe woningmarkt moet worden betrokken en de omstandigheid dat hij geen netwerk zoals familie of vrienden heeft waar hij kan verblijven.
5.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid van de Rva eindigt het recht op opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend, op de dag waarop naar het oordeel van het COa passende huisvesting kan worden gerealiseerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een verblijfsvergunning asiel of een reguliere verblijfsvergunning. Dat aan eiser al een verblijfsvergunning regulier is verleend, maakt dan ook niet dat de situatie van artikel 7, eerste lid, van de Rva niet van toepassing is. Uit artikel 7 van de Rva, gelezen in samenhang met de daarop gegeven toelichting, volgt dat het COa gehouden is om opvang in de in dat artikel omschreven situaties te beëindigen en dat het geen beleidsvrijheid heeft om te besluiten dat de opvang toch wordt verstrekt.
5.2.
Het COa heeft verder gesteld dat eiser mogelijkheden heeft om passende huisvesting buiten de opvang te realiseren. Van eiser, die een reguliere verblijfsstatus als kennismigrant en een inkomen boven het normbedrag heeft, kan een bepaalde zelfstandigheid worden verwacht om in de maatschappij te functioneren en woonruimte (waaronder ook kamerhuur wordt begrepen) te vinden, al dan niet in Haarlem. De taakstelling van het COa ziet niet op facilitering daarin, maar eiser kan zich als houder van een reguliere verblijfsvergunning wenden tot de gemeentelijke instantie. De voorzieningenrechter oordeelt dat het COa de beëindiging van eisers opvang ook heeft kunnen baseren op artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Rva.
5.3.
Eisers stelling dat het COa is gehouden om een gemotiveerde belangenafweging moet maken en dat deze ten onrechte in het nadeel is uitgevallen slaagt niet. Naar aanleiding van die stelling heeft het COa kunnen wijze op eisers (financiële) zelfredzaamheid, het grote tekort aan opvangplaatsen en de situatie van andere asielzoekers die zich niet in de met eiser vergelijkbare (financiële) positie bevinden.
Is met de beëindiging van de opvang sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6. Naar aanleiding van een emailbericht van 6 februari 2025, waarin het COA aan eiser heeft bericht dat zijn opvang zal worden beëindigd, heeft eiser eerder op 20 februari 2025 beroep ingesteld en een voorlopige voorziening aangevraagd. Deze procedures zijn bij de rechtbank ingeschreven onder de nummers 25/5047 en 25/5050. Namens eiser is dat beroep en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken op 20 februari 2025.
7. Eiser heeft verzocht om in de procedurenummers 25/5047 en 25/5050 ingediende beroepsgronden, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel, als herhaald en ingelast te beschouwen.
7.1.
Eisers verzoek om hetgeen hij in het eerdere, inmiddels ingetrokken beroep heeft gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen is onvoldoende om van een gemotiveerde beroepsgrond te kunnen spreken. Eiser kan niet volstaan met de enkele verwijzing naar de eerdere gestelde beroepsgrond dat het COa heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het komt voor eisers eigen rekening en risico dat hij die beroepsgrond in de onderhavige zaken niet gemotiveerd en onderbouwd heeft aangevoerd. Reeds daarom slaagt de beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.C.T. Rabou-Coort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Immigratie en naturalisatiedienst.