ECLI:NL:RBDHA:2025:10852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/09/685189 / JE RK 25-869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen tot zijn meerderjarigheid en om een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De ouders van de minderjarige, die beiden belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzet tegen de duur van de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling en het gedrag van de minderjarige, die al geruime tijd niet naar school gaat en zich niet laat begrenzen door zijn ouders. De kinderrechter heeft eerder al een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, en heeft nu besloten dat de minderjarige onder toezicht wordt gesteld tot zijn meerderjarigheid en dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur van drie maanden wordt verleend. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de minderjarige zich openstelt voor hulpverlening en dat er diagnostiek moet worden verricht om de juiste ondersteuning te bieden. De ouders zijn bereid om mee te werken aan de hulpverlening, maar maken zich zorgen over de voortgang en effectiviteit van de ingezette hulp.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/685189 / JE RK 25-869
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
beiden bijgestaan door advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift, ontvangen op 14 mei 2025;
- het rapport van de Raad van 19 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten bij [instelling] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 maart 2025 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 juni 2025 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen tot zijn meerderjarigheid, zijnde tot [datum] 2026. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad heeft zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft geen toekomstperspectief voor zichzelf. [de minderjarige] gaat al lange tijd niet naar school en heeft geen motivatie om te gaan werken. Het lukt de ouders en ook de betrokken professionals tot op heden niet om hem te motiveren. [de minderjarige] vindt rust in het gebruiken van drugs en wil als hij thuis woont pas weer zoeken naar een baan. [de minderjarige] zit zijn tijd uit op de groep en hij laat op geen enkele manier blijken dat hij wil werken aan een veilige terugkeer naar huis. [de minderjarige] is überhaupt weinig gemotiveerd om de relatie met de ouders te verbeteren en hij voelt ook geen noodzaak tot verandering. Hij gaat daarbij compleet voorbij aan de escalaties die hebben plaatsgevonden toen hij nog thuis woonde. [de minderjarige] is zich in de maanden voor de uithuisplaatsing steeds verder gaan afzetten tegen de ouders en is onveilig gedrag gaan laten zien. De ouders gingen conflicten op het laatst zoveel mogelijk uit de weg en zijn overbelast geraakt. Systeemhulpverlening zoals eerder geboden door FAST heeft tijdelijk voor enige verbetering gezorgd, maar dit heeft het gezin onvoldoende kunnen vasthouden waardoor een uithuisplaatsing uiteindelijk noodzakelijk bleek. Voor een succesvolle thuisplaatsing is het belangrijk dat [de minderjarige] en de ouders elkaar weer vinden en leren hoe zij dingen met elkaar kunnen bespreken en uitpraten. Zij moeten elkaar weer leren vertrouwen en elkaars grenzen leren respecteren. De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling tot de meerderjarigheid van [de minderjarige] en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur zes maanden. De Raad vindt dit passende termijnen, omdat de problematiek al jaren bestaat en het naar verwachting langere tijd gaat duren om de patronen te doorbreken. Een jeugdbeschermer moet de regie blijven voeren over de hulpverlening en ervoor zorgen dat in overleg met [de minderjarige] en de ouders de juiste hulpverlening wordt ingezet. Het is belangrijk dat [de minderjarige] op de groep blijft waar hij nu zit. In de thuissituatie is namelijk nog niks veranderd waardoor de kans op fysieke escalaties groot is als hij weer naar huis zou gaan.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is ingestemd met de ondertoezichtstelling maar is verweer gevoerd tegen de duur van de machtiging uithuisplaatsing. De ouders maken zich grote zorgen om de ontwikkeling van [de minderjarige] . Zij zien hem afglijden en het lukt hen zelf niet om daar verandering in te brengen. De ouders staan dan ook achter de inzet van hulpverlening en zijn bereid overal aan mee te werken. De afgelopen maanden heeft de gecertificeerde instelling echter nog geen diagnostiek of hulpverlening ingezet, ondanks de uitdrukkelijke opdracht van de kinderrechter. Het ontbreekt bij [de minderjarige] aan motivatie en van de gecertificeerde instelling mag verwacht worden dat zij [de minderjarige] meer aanstuurt. De ouders vrezen dat er de komende zes maanden te weinig gebeurt als de machtiging nu volledig wordt toegewezen. De ouders verwachten niet dat [de minderjarige] binnen drie maanden al naar huis kan komen, maar dit zorgt wel voor druk bij de gecertificeerde instelling om daadwerkelijk hulpverlening in te zetten. De ouders verzoeken daarom de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden toe te wijzen en het verzoek voor het overige aan te houden.
4.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Het is noodzakelijk dat er diagnostiek wordt verricht bij [de minderjarige] , zodat er passende hulpverlening voor hem ingezet kan worden. [instelling] ziet daar mogelijkheden toe. Een thuisplaatsing is op dit moment niet aan de orde, omdat er niks veranderd is in de thuissituatie. [de minderjarige] zal zich open moeten stellen voor hulpverlening en stappen moeten zetten. Ook is het belangrijk dat hij dagbesteding gaat krijgen. Mogelijk kan de voormalig mentor van [de minderjarige] helpen om hem te motiveren voor hulpverlening. De gecertificeerde instelling ziet geen nut in een tussentijds toetsmoment bij de rechtbank als toch duidelijk is dat [de minderjarige] over drie maanden nog niet naar huis kan. De gecertificeerde instelling verwacht juist dat dit negatief gaat werken in de samenwerking tussen [de minderjarige] en de jeugdbeschermer, omdat de jeugdbeschermer degene is die over hem moet rapporteren.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [de minderjarige] . [de minderjarige] gaat al geruime tijd niet naar school en heeft ook geen andere vorm van dagbesteding. Hierdoor komt [de minderjarige] niet toe aan zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Daarnaast vertoont hij fors zelfbepalend gedrag, waarbij hij het gezag van de ouders niet accepteert en zich niet laat begrenzen en aansturen. Ook zijn er zorgen over het middelengebruik (blowen) van [de minderjarige] . De afgelopen maanden hebben er thuis geregeld (fysieke) escalaties plaatsgevonden die in ernst en frequentie alleen maar toenamen. Aangezien de thuissituatie niet langer houdbaar was, is het in maart 2025 tot een uithuisplaatsing gekomen. [de minderjarige] verblijft sindsdien bij [instelling] , waar er tot op heden geen diagnostiek en hulpverlening is ingezet. Het vermoeden bestaat dat er kind-eigen problematiek ten grondslag ligt aan het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] .
In het kindgesprek met [de minderjarige] kwam hij over als afwerend, afhoudend maar van de andere kant ook zeer kwetsbaar. Er lijken zeker aanwijzingen voor dieperliggende eigen problematiek en/of systeemproblematiek. Het is daarom noodzakelijk – zeker gelet op zijn naderende meerderjarigheid – dat er met voortvarendheid diagnostiek wordt verricht, zodat de juiste hulpverlening voor hem wordt ingezet. Ook dient er systeemhulpverlening ingezet te worden om de verstandhouding tussen [de minderjarige] en de ouders te verbeteren en te normaliseren. De ouders moeten bereid blijven ook naar hun eigen aandeel in de ontstane situatie te kijken. Gelet op de zorgen die er zijn en de diagnostiek en hulpverlening die nog ingezet moet worden, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de jeugdbeschermer langer betrokken blijft. Dat is nodig om met de ouders de nodige hulp en begeleiding voor [de minderjarige] maar ook voor het gezin als geheel te kunnen regelen. De kinderrechter acht de verzochte duur van de ondertoezichtstelling daarbij aangewezen en zal [de minderjarige] dus onder toezicht stellen tot zijn meerderjarigheid. Ook is de kinderrechter van oordeel dat [de minderjarige] langer uit huis geplaatst moet blijven, omdat de veiligheid van [de minderjarige] en de andere gezinsleden op dit moment niet gewaarborgd kan worden thuis. Het is belangrijk dat [de minderjarige] op een plek verblijft waar hij tot rust kan komen en hij de juiste ondersteuning en begeleiding krijgt. Hoewel de verwachting niet is dat de zorgen over enkele maanden al verdwenen zijn en [de minderjarige] dan weer thuis kan wonen, ziet de kinderrechter wel aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen dan verzocht en het verzoek voor het overige aan te houden. Daartoe overweegt de kinderrechter dat [de minderjarige] al richting meerderjarigheid gaat en dat er daarom voortvarendheid is geboden bij het inzetten van diagnostiek en hulpverlening. Om erop toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt zal de kinderrechter het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing toewijzen voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aanhouden. Over drie maanden zal er wederom naar de situatie van [de minderjarige] worden gekeken. De kinderrechter verwacht dat er dan een diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er meer duidelijk is geworden over wat hier nu precies aan de hand is en op welke manier [de minderjarige] en de ouders zullen worden geholpen. In dat kader vindt de kinderrechter het belangrijk om te benadrukken dat ook van [de minderjarige] zelf wordt verwacht dat hij zich de komende periode inzet voor de hulpverlening. [de minderjarige] heeft in het kindgesprek duidelijk naar voren gebracht dat hij niet gemotiveerd is voor hulpverlening en dat hij zijn tijd op de groep wel zal uitzitten tot hij weer naar huis kan. Die houding gaat hem echter niets opleveren. [de minderjarige] moet ervaren dat hij mee moet en mag denken over de ontstane situatie, over wat zijn eigen aandeel hierin is en wat hij zelf moet doen om zijn situatie te verbeteren. Dat kan hij en dat mag van hem, zeker gezien zijn leeftijd, ook worden verwacht. Een thuisplaatsing is alleen mogelijk als [de minderjarige] gaat meewerken. Dat wil zeggen dat hij zich open moet stellen voor de jeugdbeschermer, moet praten over wat hem dwars zit, gaat meewerken aan het verrichten van diagnostiek, en meedoet met de door de gecertificeerde instelling noodzakelijk geachte hulpverlening. Ook moet hij actief op zoek naar een vorm van dagbesteding (bijvoorbeeld werk). Van de gecertificeerde instelling mag worden verwacht dat zij [de minderjarige] daarbij ondersteunen, bijvoorbeeld door het daarbij betrekken van vertrouwenspersonen van [de minderjarige] (zoals zijn mentor of een coach).
5.3.
De kinderrechter verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen zitting te laten weten of het verzoek wordt gehandhaafd. In dat geval dient de Raad aan de rechtbank en de belanghebbenden een schriftelijke en feitelijke update te sturen over de laatste stand van zaken.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 27 mei 2025 tot [datum] 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 mei 2025 tot 27 augustus 2025;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen voor 27 augustus 2025;
6.4.
vraagt de griffier voor voornoemde zitting op te roepen:
  • de Raad;
  • de ouders;
  • de advocaat van de ouders: mr. B.S. van Haeften;
  • de gecertificeerde instelling;
  • [de minderjarige] voor een kindgesprek;
6.5.
bepaalt dat de Raad
uiterlijk twee wekenvóór de zittingsdatum aan de rechtbank dient te laten weten of het verzoek wordt gehandhaafd en – in dat geval – aan de rechtbank en de belanghebbenden een schriftelijke, feitelijke update te sturen over de laatste stand van zaken;
6.6.
verklaart de beslissing onder 6.1 en 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 10 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.