ECLI:NL:RBDHA:2025:10854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/09/685237 / JE RK 25-880 en C/09/685356 / JE RK 25-891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

Op 27 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2010 in Syrië. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Dit besluit volgde op eerdere beschikkingen van 15 en 19 mei 2025, waarin de minderjarige eerst onder toezicht was gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, maar deze instelling later werd vervangen door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland. De kinderrechter oordeelde dat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van de minderjarige, die zich onveilig voelde in haar thuissituatie, mede door meldingen van mishandeling door de vader en een potentieel ongezonde relatie met een oudere man. Tijdens de zitting op 27 mei 2025, waar de ouders en hun advocaat aanwezig waren, werd de minderjarige ook gehoord. De ouders voerden verweer tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie van de minderjarige acuut en ernstig bedreigd werd en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor haar veiligheid en ontwikkeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers: C/09/685237 / JE RK 25-880 en C/09/685356 / JE RK 25-891
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 's Gravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
beiden bijgestaan door advocaat: mr. E. El-Sharkawi te Den Haag,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna ook te noemen: de oorspronkelijke gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna ook te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 15 mei 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 15 mei 2025 tot 28 mei 2025 en voor dezelfde duur een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
Bij beschikking van 19 mei 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden vervangen door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 19 mei 2025 tot 28 mei 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.3.
De kinderrechter neemt nu ook de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 15 mei 2025;
  • de beschikking van 19 mei 2025.
1.4.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat en ondersteund door een tolk.
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar diens mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een telefonisch gesprek gevoerd met de kinderrechter. [minderjarige] heeft de kinderrechter ook een brief gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld en geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.2.
Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikkingen van 15 mei 2025 en 19 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft bij verzoekschrift van 15 mei 2025 verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De Raad heeft het verzoek ter zitting desgevraagd gewijzigd, in die zin dat nu wordt verzocht om Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te belasten met de uitvoering van de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het aparte verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling, zoals binnengekomen bij de rechtbank op 19 mei 2025, behoeft daarom geen beslissing meer.
3.2.
De Raad heeft het verzoek tot de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing als volgt gemotiveerd. De Raad heeft zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] voelt zich onveilig in haar thuissituatie en heeft aangegeven dat haar vader haar meermaals fysiek heeft mishandeld en een mes tegen haar keel heeft aangehouden. Daarnaast zijn er zorgen over het contact dat [minderjarige] heeft met een 42-jarige man die haar werkgever maar mogelijk ook haar vriend is. Mogelijk is hierbij sprake van ongelijkwaardig contact en een afhankelijkheidsrelatie. Bovendien maakt [minderjarige] onderdeel uit van een eercultuur en deze relatie kan risico’s met zich meebrengen. Op 14 mei 2025 is de politie betrokken geraakt bij een confrontatie tussen vader, de broers van [minderjarige] en de 42-jarige man. De politie heeft op 15 mei 2025 laten weten de situatie van [minderjarige] als onveilig te duiden. De Raad vindt het noodzakelijk dat er de komende maanden onderzoek wordt gedaan naar de opvoedsituatie en ontwikkeling van [minderjarige] om te bezien of het thuis voldoende veilig voor haar is. Daarvoor is het nodig dat de ouders meewerken met de hulpverlening en openheid van zaken geven.

4.De standpunten

4.1.
De ouders hebben zich, bij monde van hun advocaat, gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling. De ouders hebben wel verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Daartoe hebben de ouders aangevoerd dat er geen noodzaak is om [minderjarige] uit huis te plaatsen. De thuissituatie is volledig veilig voor [minderjarige] . Er is nooit sprake (geweest) van huiselijk geweld in de thuissituatie. De escalatie van 14 mei 2025 stelde volgens de vader niet veel voor. De vader ging verhaal halen bij een winkeleigenaar die vapes/sigaretten aan zijn dochter had verkocht en dat is uit de hand gelopen. Het klopt niet dat [minderjarige] een relatie heeft met de winkeleigenaar en er is dus ook geen sprake van eergerelateerd geweld. De ouders menen dat [minderjarige] weer terug kan komen naar huis, zodat ze ook weer gewoon naar school kan. Zij benadrukken bereid te zijn overal aan mee te werken. Daarom vragen de ouders de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Mocht een uithuisplaatsing toch noodzakelijk worden geacht, dan verzoeken de ouders dat het raadsonderzoek daadwerkelijk binnen drie maanden wordt afgerond zodat het in elk geval niet tot een verlenging van de maatregel hoeft te komen.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat er inmiddels een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de ouders, in het bijzijn van de politie. [minderjarige] heeft toen aangegeven weer naar huis te willen. Buiten aanwezigheid van de ouders geeft zij tegen de gecertificeerde instelling echter aan (nog) niet terug te willen naar huis.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst.
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de opvoedsituatie bij de ouders. De zorgen zijn ontstaan na een recente escalatie waar de politie bij betrokken is geraakt. Daarnaast heeft [minderjarige] zelf zorgelijke uitspraken gedaan over mishandelingen door de vader. De familieleden geven allemaal wisselende verklaringen, waardoor het op dit moment niet duidelijk is wat er precies waar is van de verhalen. Duidelijk is wel dat [minderjarige] zich niet (volledig) veilig voelt in haar thuissituatie en zij heeft ook duidelijk aangegeven aan de kinderrechter dat zij op dit moment nog niet naar huis wil. Gelet op de zorgen die er zijn en de onduidelijkheid die er is, vindt de kinderrechter het onverantwoord om [minderjarige] nu zonder nader feitenonderzoek en zonder veiligheidsafspraken terug naar huis te laten gaan. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de opvoedsituatie bij de ouders en naar de noodzaak van hulpverlening of toezicht. Tot die tijd dient [minderjarige] op een voor haar veilige plek te blijven, waar zij tot rust kan komen en van waaruit de contacten met de ouders stapsgewijs opgebouwd kunnen worden. De kinderrechter verwacht van de ouders een open en eerlijke samenwerking met de Raad en de gecertificeerde instelling. De ouders moeten open staan voor het gesprek met de hulpverlening en met [minderjarige] en bereid zijn om mee te denken wat zij zelf – als verantwoordelijke volwassenen – kunnen doen om deze ingewikkelde situatie te verbeteren. Alleen het ontkennen van de problemen is daarvoor niet genoeg.
De kinderrechter zal het verzoek tot de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen als verzocht.
5.3.
Aangezien de Raad het verzoek tot het vervangen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden heeft vervangen door een wijziging van het verzoek in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling, stelt de kinderrechter vast dat zij ten aanzien van dat verzoek niets meer hoeft te beslissen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 28 mei 2025 tot 14 augustus 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 mei 2025 tot 14 augustus 2025;
6.3.
stelt vast dat er niets meer te beslissen valt ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/09/685356 / JE RK 25-891;
6.4.
verklaart de beslissing onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 10 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.