Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1951. Hij ontvangt vanaf 1 januari 2017 een AOW-uitkering.
2. Eiser is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschappen [bedrijfsnaam 1] B.V. ( Holding BV) en [bedrijfsnaam 2] B.V. ( Pensioen BV) Hij heeft in 1997 bij Pensioen BV een stamrecht ondergebracht.
3. Gedurende 2018 en 2019 heeft eiser werkzaamheden verricht voor Holding BV.
4. Eiser heeft voor de jaren 2018 en 2019 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 66.765 en € 64.284. Tot het aangegeven inkomen uit werk en woning behoren looninkomsten afkomstig van Holding BV (de managementvergoeding). Er is geen inkomen uit Pensioen BV aangegeven.
5. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 zijn opgelegd conform de ingediende aangiften.
6. Verweerder is er bij e-mail van 4 januari 2022 door de inspecteur vennootschapsbelasting van op de hoogte gesteld dat het bij Pensioen BV ondergebrachte stamrecht in 2017 in had moeten gaan. In een e-mail van 8 december 2021 van de inspecteur vennootschapsbelasting aan eiser is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…) in uw geval hadden de lijfrenteuitkeringen uiterlijk in het jaar van de AOW leeftijd in moeten gaan, 2017 dus. De uitkeringen zijn niet ingegaan, er is daardoor niet voldaan aan de voorwaarden van het (toenmalige) artikel 11 Wet LB. Op grond van artikel 19b LB leidt het niet voldoen aan de voorwaarden tot heffing ineens over de volledige waarde van de aanspraken en tot heffing van 20% revisierente over datzelfde bedrag. In dit geval leidt dat tot een navordering IB 2017 over de waarde van de voorziening per 31-12-2017 € 414.778 en revisierente € 82.955.
Om u tegemoet te komen, hebben wij voorgesteld om een en ander te herstellen naar de situatie zoals die had moeten zijn. Er is geen enkele wettelijke bepaling op grond waarvan wij dit moeten doen. Wij hebben echter vanwege de omstandigheden van dit geval aangegeven, bereid te zijn om van die aanslag af te zien, mits een en ander hersteld wordt naar de situatie zoals die had moeten zijn. Indien u niet aan dit herstel wil meewerken, kunnen wij niet anders dan de navordering 2017 met revisierente opleggen. Zoals we ook al tijdens de bespreking zeiden: het is het één of het ander. Meer opties zijn er niet.
U komt nu met een tegenvoorstel. Echter, zoals hiervoor aangegeven, er is geen ruimte voor tegenvoorstellen. Het is ofwel heffen over alles in 2017 ofwel herstellen naar de juiste situatie.
(…)
De opties zijn dan:
1) navordering IB 2017 over € 414.778 en € 82.955 revisierente
2) herstel: navorderen IB 2017 en latere jaren naar een levenslange uitkering van € 22.894 en een navordering VPB 2017 ivm vrijval € 107.525.
(…)”
7. Eiser heeft ermee ingestemd dat de bovengenoemde optie 2 wordt gekozen, maar verschilt van inzicht over de invulling van het herstel. Per e-mail van 4 januari 2022 schrijft de inspecteur vennootschapsbelasting aan eiser:
“U geeft aan akkoord te gaan met de herstelstappen. U schrijft daarnaast: “Om een en ander in balans te laten, tenslotte wordt er geen extra geld uitgekeerd aan privé, hebben we als oplossing gevonden dat het managementfee voor 2018-2019 en 2020 wordt verlaagd met € 22.894. (…) Hierdoor verandert, behalve de vrijval in [ Pensioen BV] in 2017, bij [ Holding BV] en in de IB relatief weinig. Vanaf 2021 zal wel direct vanuit [ Pensioen BV] de uitkering betaald worden aan Privé.”. Hieruit maak ik op dat u nog steeds niet begrijpt dat u de [ Pensioen BV] apart moet zien van de Holding . De pensioen BV heeft niets te maken met uw beloning voor uw werkzaamheden voor de Holding en de Holding heeft niet te maken met uw recht op pensioen . U kunt niet de ene uitkering uitwisselen voor de andere uitkering. (…)
8. Bij brief van 14 januari 2022 heeft verweerder eiser geïnformeerd over zijn voornemen om voor de jaren 2018 en 2019 navorderingsaanslagen IB/PVV op te leggen. Voor beide jaren wordt een correctie lijfrente-uitkering van € 22.894 aangekondigd.
9. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.360. De daarbij in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 1.181.
10. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.178. De daarbij in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 658.
11. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
12. Eiser stelt dat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. De overeengekomen regeling waarbij vanaf 2017 jaarlijks een stamrechtuitkering van € 22.894 in aanmerking wordt genomen, hoeft volgens eiser niet te resulteren in verhoging van het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2018 en 2019. Eiser stelt dat het herstel eruit kan bestaan dat een deel van de door hem in die jaren ontvangen managementvergoeding van Holding BV wordt vervangen door de stamrechtuitkering van € 22.984. Dit kan worden bewerkstelligd doordat eiser € 22.894 per jaar als teveel ontvangen managementvergoeding terugbetaalt aan Holding BV, Holding BV dit bedrag vervolgens aan Pensioen BV leent en Pensioen BV het bedrag als stamrechtuitkering uitkeert aan eiser.
13. Verweerder stelt dat navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
14. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiser voorgestane herstelmethode niet mogelijk. Het voorstel van eiser vindt geen steun in de feiten noch in de wet. Eiser wil met terugwerkende kracht de in 2018 en 2019 van Holding BV ontvangen managementvergoeding verlagen. Daar bestaat echter geen aanleiding voor; dat die managementvergoeding te hoog was, volgt uit niets. De door eiser van Holding BV ontvangen managementvergoeding staat los van de stamrechtuitkering die hij van Pensioen BV had moeten ontvangen. Het voorstel van eiser miskent dat sprake is van verschillende vennootschappen en verschillende titels van betaling of vordering. Rechten en plichten van verschillende rechtspersonen kunnen niet willekeurig worden uitgewisseld. Verweerder heeft in correspondentie aan eiser vóór de oplegging van de navorderingsaanslagen al meermaals uitgelegd dat de keuze voor optie 2 niet zonder navordering inkomstenbelasting kan. Het alternatief was een heffing ineens over de hele stamrechtaanspraak in 2017, waar eiser uitdrukkelijk niet voor heeft gekozen. De stelling van eiser dat er geen dekking is voor de stamrechtuitkeringen over 2018 en 2019, wat verweerder betwist, doet voor de juistheid van de navorderingsaanslagen niet ter zake. De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
15. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
16. Voor zover eiser stelt dat hij de navorderingsaanslagen niet kan betalen overweegt de rechtbank dat invordering de bevoegdheid is van de ontvanger van de belastingdienst en niet van de inspecteur. Voor een betalingsregeling dienst eiser zich dan ook tot de ontvanger te wenden.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.