ECLI:NL:RBDHA:2025:10864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/09/683522 / JE RK 25-665 en C/09/683932 / FA RK 25-2965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en toestemming wijziging verblijf van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verzoeken van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1] en toestemming voor wijziging van het verblijf van de minderjarige [minderjarige 2]. De zaak betreft twee minderjarigen die al geruime tijd bij pleegouders wonen, maar waarbij de gecertificeerde instelling ernstige zorgen heeft over de opvoedsituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pleegouders niet in staat zijn om aan de specifieke zorgbehoeften van de kinderen te voldoen, wat heeft geleid tot de conclusie dat een professionele opvoedomgeving noodzakelijk is voor hun ontwikkeling. De rechtbank heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling toegewezen, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/09/683522 / JE RK 25-665
C/09/683932 / FA RK 25-2965
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
I.
Machtiging tot uithuisplaatsing ( [minderjarige 1] )
II.
Toestemming wijziging verblijf ( [minderjarige 2] )
in de zaken van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. T.I. Visser te Amsterdam,
over
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
en
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader,
hierna tezamen te noemen: de pleegouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen ( [minderjarige 1] ), ontvangen op 11 april 2025;
  • verzoekschrift II met bijlagen ( [minderjarige 2] ), ontvangen op 11 april 2025;
  • het bericht van de gecertificeerde instelling van 12 mei 2025 (verzoek gezamenlijke behandeling verzoeken);
  • het bericht van de gecertificeerde instelling van 16 mei 2025 (verzoek verplaatsen kindgesprek [minderjarige 2] );
- het bericht van de advocaat van de pleegouders met bijlagen 1 tot en met 6 van 16 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling, bijgestaan door de advocaat van de gecertificeerde instelling;
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover afzonderlijk van elkaar een gesprek gevoerd met de voorzitter van de meervoudige kamer. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 2] heeft verteld respectievelijk wat de voorzitter opviel aan het contactmoment met [minderjarige 1] . De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

Ten aanzien van [minderjarige 1]
2.1.
is geboren uit het huwelijk van [naam 4] en [naam 5] (hierna te noemen: de ouders van [minderjarige 1] ).
2.2.
Bij beschikking van 3 juni 2009 van de rechtbank Assen zijn de ouders van [minderjarige 1] ontheven uit het ouderlijk gezag en is Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe belast met de voogdij over [minderjarige 1] .
2.3.
Bij beschikking van 7 maart 2016 van deze rechtbank is de gecertificeerde instelling ontslagen als voogd over [minderjarige 1] en zijn in haar plaats de pleegouders benoemd tot voogden.
2.4.
[minderjarige 1] woont bij de pleegouders.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 september 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 8 september 2025.
Ten aanzien van [minderjarige 2]
2.6.
[minderjarige 2] is erkend door [naam 6] .
2.7.
Bij beschikking van 26 september 2018 van de rechtbank Midden-Nederland is het gezag van de moeder van [minderjarige 2] , [naam 7] , beëindigd en is de gecertificeerde instelling benoemd tot voogd over de minderjarige.
2.8.
[minderjarige 2] woont bij de pleegouders.

3.De verzoeken

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling verzoekt daarnaast om (vervangende) toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige 2] naar een gezinsgerichte voorziening op grond van artikel 1:336a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken als volgt gemotiveerd. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben een bovengemiddelde opvoedbehoefte. [1] Er bestaan bij de gecertificeerde instelling al langere tijd zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie bij de pleegouders. De gecertificeerde instelling heeft in verband daarmee eerder verzoeken ingediend bij de rechtbank om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen respectievelijk toestemming te verkrijgen voor het wijzigen van de verblijfplaats van [minderjarige 2] . De rechtbank heeft die verzoeken destijds afgewezen omdat er eerst intensieve hulpverlening in de thuissituatie ingezet moest worden om te bezien of de zorgen op die manier weggenomen konden worden. Inmiddels is geruime tijd verstreken en zijn er, ondanks de inzet van intensieve hulpverlening in de thuissituatie, nieuwe zorgen over het gezin. Voor [minderjarige 1] is hulpverlening in de thuissituatie ingezet van Gemiva en voor [minderjarige 2] van Kentalis. Daarnaast is [minderjarige 1] in juni 2024 gestart op de dagbesteding van Philadelphia, waar zij elke dinsdag en donderdag van 9.00 tot 14.00 uur naartoe gaat. [minderjarige 2] is in januari 2025 gestart bij een zorgboerderij, waar hij om de week op zaterdag naartoe gaat. Verder heeft Mereo tijdens een kortdurende gezinsopname in maart 2025 onderzoek gedaan naar de opvoedbehoeften van de kinderen enerzijds en de opvoedmogelijkheden van de pleegouders anderzijds. De gecertificeerde instelling zag de gezinsopname bij Mereo als laatste interventiemiddel om een uithuisplaatsing dan wel overplaatsing te voorkomen. De visie van Mereo is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ruimte moeten gaan krijgen om hun eigen ontwikkeling door te maken in een omgeving die kan aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. De gecertificeerde instelling meent - in navolging van Mereo en de eerder betrokken hulpverleningsinstanties - dat de pleegouders de kinderen niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. Zo heeft [minderjarige 1] een professionele opvoedomgeving nodig met begeleiders die kennis hebben van ASS-problematiek, van een cognitieve en auditieve beperking en van de fysieke problemen die [minderjarige 1] ervaart. [minderjarige 2] heeft een professionele opvoedomgeving nodig met opvoeders die kennis hebben van een auditieve beperking, die vaardig zijn in gebarentaal en traumasensitief kunnen opvoeden. Daarbij is het belangrijk dat [minderjarige 2] wordt gehoord en erkend in zijn emoties, wat in het pleeggezin te weinig gebeurt. Het soms ingewikkelde gedrag van de kinderen vraagt tevens om intensieve begeleiding en een professionele aanpak en het lukt de pleegouders onvoldoende om die in de thuissituatie te bieden. Naast de zorg van de gecertificeerde instelling dat de pleegouders niet aan de ontwikkelbehoeften van de kinderen kunnen voldoen, heeft de gecertificeerde instelling ook vermoedens van kindermishandeling. Al enkele jaren worden er signalen van onveiligheid gezien in de opvoedsituatie van de kinderen. Dit wordt ook onderschreven door de pleegzorgbegeleiding van WSGV (William Schrikker Gezinsvormen) en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd. De gecertificeerde instelling heeft geconcludeerd eerdere signalen ten onrechte niet in samenhang te hebben geduid waardoor eerdere inschattingen van de veiligheid van de kinderen niet juist zijn geweest. [minderjarige 2] heeft door de jaren heen op verschillende momenten en bij verschillende mensen aangegeven dat de pleegouders veel boos op hem zijn en dat zij hem slaan. Tevens heeft hij aangegeven dat er veel ruzies zijn tussen de pleegouders, wat ook door Mereo is waargenomen. [minderjarige 2] geeft al langere tijd aan niet meer bij de pleegouders te willen wonen. Dat hij hierover recentelijk van mening is veranderd, kan volgens de gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling hoogstwaarschijnlijk worden verklaard doordat hij in een loyaliteitsconflict zit en schuldgevoel ervaart ten aanzien van de pleegouders. Het is daarbij tevens opvallend dat [minderjarige 2] niet of nauwelijks meer in gesprek wil met de jeugdbeschermer sinds de uitkomsten van het onderzoek van Mereo bekend zijn geworden.
3.4.
De gecertificeerde instelling ziet geen mogelijkheden meer om de zorgen over de kinderen weg te nemen vanuit de situatie dat de kinderen bij de pleegouders wonen. De hulpverlening van Gemiva is gestopt omdat de samenwerking met de pleegouders niet goed verliep. Ook Enver en Jeugdformaat willen geen ambulante spoedhulp meer inzetten vanwege eerdere (negatieve) ervaringen met de pleegouders. WSGV geeft ook aan dat er bij de pleegouders niet veel reflectief vermogen aanwezig is, waardoor de ingezette hulpverlening weinig effectief is gebleken. Vanuit de hulpverlening wordt psychodiagnostisch onderzoek evenals intensieve persoonlijke behandeling voor beide pleegouders noodzakelijk gevonden opdat zij voldoende beschikbare opvoeders kunnen zijn voor de kinderen. Het is tot op heden echter onmogelijk gebleken om de pleegouders met een dergelijk traject te laten starten; zolang zij nog belast zijn met de zeer intensieve opvoeding en verzorging van de kinderen is daarvoor te weinig tijd en ruimte. Daarbij komt dat de pleegouders vaak aangeven open te staan voor hulpverlening, maar in de praktijk toch niet (volledig) willen meewerken. Zoals Mereo stelt in haar verslag; de kinderen mogen niet langer in ‘de wachtkamer’ zitten, terwijl de pleegouders nog zo hard aan zichzelf moeten werken. De gecertificeerde instelling is daarom van mening dat het in het belang van beide kinderen is om niet meer bij de pleegouders te wonen. [minderjarige 1] kan opnieuw terecht bij [instelling] , waar zij al tweemaal eerder tijdelijk heeft verbleven. [minderjarige 2] kan opnieuw terecht bij het gezinshuis van WSGV, gespecialiseerd in kinderen met auditieve beperkingen. De gecertificeerde instelling benadrukt dat het belangrijk is dat er contact blijft tussen de kinderen en de pleegouders. Er zal NIKA worden ingezet om de contacten tussen met name [minderjarige 1] en de pleegouders verder vorm te geven.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de pleegouders is verweer gevoerd tegen de verzoeken en zij hebben in dat kader het volgende aangevoerd. De pleegouders moeten zich voor de vierde keer in slechts twee jaar tijd verweren tegen verzoeken van de gecertificeerde instelling om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen en [minderjarige 2] over te plaatsen. De pleegouders hebben het gevoel dat zij niks goed kunnen doen en dat er niet vanuit vertrouwen, maar vanuit wantrouwen wordt gekeken naar de opvoedsituatie bij hen. Ook de gezinsopname bij Mereo hebben de pleegouders niet als objectief ervaren. Zo was Mereo volledig op de hoogte van het dossier en in plaats van dat het gezin werd geobserveerd, bestond de gehele opname uit het geven van commentaar en instructies en het voeren van gesprekken en zo verder. Volgens de pleegouders geeft de gezinsopname dan ook geen waarheidsgetrouw beeld van het gezin. Aangezien de gezinsopname niet in de thuissituatie plaatsvond, was het wennen voor alle gezinsleden, maar vooral voor [minderjarige 1] , die erg gebrand is op structuur. De pleegouders waren geforceerd bezig en waren niet zichzelf en de kinderen lieten (daardoor) ander gedrag zien dan zij bij de pleegouders thuis laten zien. De pleegouders menen dat op basis van deze kortdurende gezinsopname niet geconcludeerd kan worden dat zij de kinderen geen veilige opvoedomgeving kunnen bieden.
4.2.
Beide kinderen wonen al jaren bij de pleegouders. [minderjarige 1] is helemaal gehecht en ingegroeid in het pleeggezin. Dit is ook bevestigd door [naam 8] , de PGB’er die van december 2023 tot november 2024 bij het gezin betrokken was. [minderjarige 1] zet ondanks haar meervoudige beperkingen stappen in haar ontwikkeling, waar de pleegouders heel trots op zijn. [minderjarige 1] gaat met veel plezier naar dagbesteding en dit lijkt een positieve invloed te hebben op haar welzijn en ontwikkeling. De pleegouders staan open voor een derde dag dagbesteding, mits dit te combineren is met alle afspraken die [minderjarige 1] met andere hulpverleningsinstanties heeft en alle activiteiten die zij verder onderneemt en dit niet te belastend voor haar is. Zij zouden ook graag zien dat er voor haar een maandelijks logeerweekend komt en dat er meer hulp aan huis ingezet wordt. De pleegouders menen dat een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] alle positieve ontwikkelingen en alle activiteiten waar zij zoveel plezier aan beleeft, zal doorkruisen en zij verzoeken dan ook om het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wijzen.
4.3.
Ten aanzien van [minderjarige 2] menen de pleegouders dat het niet in zijn belang is om hem over te plaatsen. De pleegouders beamen dat [minderjarige 2] hunkert naar zijn biologische familie, maar hem is ook verteld dat een plaatsing bij zijn biologische familie geen mogelijkheid is. [minderjarige 2] voelt zich thuis bij het pleeggezin en wil niet overgeplaatst worden naar een ander pleeggezin of een gezinshuis. [minderjarige 2] heeft zich het afgelopen jaar goed ontwikkeld, zo blijkt ook uit het Handelingsplan van Kentalis, het Ontwikkelingsperspectiefplan van Kentalis en het meest recente hulpverleningsplan van WSGV. Hij heeft vooruitgang geboekt in zijn verstaanbaarheid, hij heeft een grote sprong gemaakt met spelling, hij is gegroeid in rekenen en wiskunde, hij kan goed zelfstandig werken en hij kan beter doorzetten als het lastig wordt. Ook thuis bij de pleegouders wordt gezien dat [minderjarige 2] rustiger is en minder boze buien heeft. [minderjarige 2] gaat naar de zorgboerderij, ontvangt speltherapie van Kentalis, zijn medicatie is veranderd en de pleegouders ontvangen ondersteuning van [naam 9] van Kentalis. De pleegouders zijn erg te spreken over deze ondersteuning en zij willen dan ook graag dat deze wordt voorgezet. Daarnaast zouden de pleegouders graag zien dat er ook voor [minderjarige 2] een logeerweekend komt. De pleegouders herkennen zich niet in het geschetste beeld dat zij geen of niet de juiste gebarentaal gebruiken. De pleegouders hebben beiden diverse cursussen gevolgd en beheersen gebarentaal op een bovengemiddeld niveau. In de praktijk geeft [minderjarige 2] echter vaak aan dat hij niet wil dat de pleegouders gebarentaal gebruiken. De gecertificeerde instelling heeft deze zorg nooit besproken met de pleegouders en dit kan hen dan ook niet tegengeworpen worden. Ook betwisten de pleegouders dat er sprake is van kindermishandeling. De pleegouders gebruiken geen geweld tegen de kinderen, fysiek noch emotioneel. Ook geven de pleegouders aan dat er van strijd en ruzies tussen hen geen sprake meer is. De pleegouders verdelen de zorgtaken onderling en ervaren inmiddels ook meer ruimte voor het ondernemen van sociale activiteiten naast het zorgen voor de kinderen. Zij menen dat een overplaatsing van [minderjarige 2] zijn ontwikkeling zal schaden. Zij verzoeken dan ook het verzoek om toestemming te verlenen voor het wijzigen van de verblijfplaats van [minderjarige 2] af te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de rechtbank de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling machtigen om een minderjarige uit huis te plaatsen indien dit in het belang van de verzorging en opvoeding van die minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijk gesteldheid noodzakelijk is.
5.2.
Op grond van artikel 1:336a BW behoeft de voogd toestemming van degenen die, met instemming van de voogd, de opvoeding en verzorging van de minderjarige tenminste een jaar op zich hebben genomen om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. Indien die toestemming niet wordt verleend (blokkaderecht), kan de voogd aan de rechtbank verzoeken om die toestemming te vervangen. Dit wordt slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt. Op grond van de informatie uit het verzoekschrift en de bijlagen stelt de rechtbank vast dat [minderjarige 2] gedurende ten minste een jaar door de pleegouders is opgevoed en verzorgd en dat de pleegouders de hiervoor bedoelde toestemming niet verlenen.
5.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing respectievelijk het verlenen van toestemming voor het wijzigen van de verblijfplaats is voldaan en overweegt daartoe als volgt. De kinderen verblijven al vele jaren bij de pleegouders. [minderjarige 1] woont sinds zij vier maanden oud is bij de pleegouders en [minderjarige 2] sinds hij twee jaar oud is. Het staat, wat de rechtbank betreft, buiten kijf dat de pleegouders zich de afgelopen jaren enorm hebben ingespannen om de intensieve zorg en opvoeding voor de kinderen te dragen en deze zo goed mogelijk vorm te geven. Dat is ongetwijfeld niet eenvoudig geweest en heeft een grote inzet van hen gevraagd. Bij beide kinderen is namelijk sprake van meervoudige, complexe problematiek, waardoor zij een bovengemiddelde opvoedbehoefte hebben en veel van hun opvoeders vragen. De gecertificeerde instelling heeft er eerder zorgen over gehad of de pleegouders de kinderen kunnen bieden wat zij nodig hebben en of de veiligheid van de kinderen voldoende gewaarborgd is in het pleeggezin. De gecertificeerde instelling heeft zich daarom eerder tot de rechtbank gewend met gelijkluidende verzoeken als in de onderhavige zaken. Bij beschikkingen van 8 september 2023 heeft de rechtbank die verzoeken afgewezen en daarbij overwogen dat er eerst ingezet moest worden op intensieve hulp en ondersteuning in het pleeggezin. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat er de afgelopen jaren diverse vormen van hulpverlening voor het gezin zijn ingezet of zijn geprobeerd in te zetten. Dan gaat het onder andere om ambulante spoedhulp van Enver, ouderbegeleiding van Gemiva, opvoedondersteuning van Kentalis en voor [minderjarige 2] speltherapie van Kentalis. Tevens is er ingezet op het ontlasten van de pleegouders door het opstarten van dagbesteding voor [minderjarige 1] en het starten van [minderjarige 2] bij een zorgboerderij. De meest recente hulpverlening is geboden door Mereo, waar in maart 2025 een kortdurende gezinsopname heeft plaatsvonden. Uit het eindverslag van 9 april 2025 leidt de rechtbank af dat sprake is van een ernstige disbalans tussen de opvoedbehoeften van de kinderen en de opvoedvaardigheden van de pleegouders. De pleegouders worden zwaar overvraagd. Volgens Mereo worden de groeimogelijkheden van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] niet optimaal benut, waardoor de ontwikkeling van de kinderen stagneert. Daarnaast zijn de pleegouders, aldus Mereo, niet voldoende emotioneel beschikbaar voor de kinderen. De rechtbank overweegt dat de door Mereo getrokken conclusies aansluiten bij eerdere bevindingen van de betrokken hulpverleningsinstanties en de gecertificeerde instelling. De pleegouders wijzen op rapportages van onder meer de dagbesteding van [minderjarige 1] en van de begeleiding van Kentalis waarin positieve ontwikkelingen worden beschreven en stellen daarnaast open te staan voor hulpverlening en graag te zien dat de begeleiding door Kentalis door gaat. De rechtbank is van oordeel dat dit niet af kan doen aan de conclusie dat de ingezette intensieve hulpverlening niet tot een duurzame verbetering heeft geleid. Het belang van de kinderen moet zwaarder wegen dan de wens van de pleegouders. Daarnaast kan de rechtbank niet voorbijgaan aan het feit dat er de afgelopen jaren diverse signalen zijn geweest dat er binnen het pleeggezin sprake is van kindermishandeling. Hoewel niet kan worden vastgesteld of dit daadwerkelijk het geval is (geweest), kan wel geconcludeerd worden dat [minderjarige 2] zich de afgelopen jaren op diverse momenten onveilig heeft gevoeld in het pleeggezin. Hij heeft dit namelijk op verschillende momenten en bij verschillende personen kenbaar gemaakt. De zorgen over de veiligheid van de kinderen in het pleeggezin in combinatie met het feit dat de zorgbehoefte van de kinderen de opvoedvaardigheden van de pleegouders overstijgt, leiden voor de rechtbank tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen is om verder op te groeien in een professionele opvoedomgeving waar aan hun bovengemiddelde zorgbehoefte tegemoetgekomen kan worden. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat de kinderen een dergelijke omgeving nodig hebben om zich, binnen de grenzen van hun mogelijkheden, optimaal te kunnen ontwikkelen. De rechtbank vindt het positief dat beide kinderen terecht kunnen op plekken waar zij eerder tijdelijk hebben verbleven en waar zij de professionele begeleiding en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. De rechtbank benadrukt daarbij dat het belangrijk is dat er contact blijft tussen de kinderen en de pleegouders, nu de kinderen al vele jaren bij de pleegouders wonen en zij aan hen gehecht zijn. De rechtbank vertrouwt erop dat de gecertificeerde instelling dit de komende periode op passende wijze zal gaan vormgeven. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank beide verzoeken toewijzen als verzocht.
5.4.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
C/09/683522 / JE RK 25-665
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 10 juni 2025 tot 8 september 2025;
C/09/683932 / FA RK 25-2965
6.2.
verleent de voogd toestemming voor wijziging in het verblijf van [minderjarige 2] ;
6.3.
verklaart de beslissingen onder 6.1 en 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. J.E. Bierling en mr. E.E. Schotte, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.[minderjarige 1] heeft een cognitief niveau van een tweejarige. Zij heeft een syndromale afwijking (EFTUD2), met daarbij afwijkingen in het hoofd-, gezicht- en kaakgebied, is zeer slechthorend, heeft een slecht gezichtsvermogen, slik- en voedingsproblemen, afwijkingen aan het bewegingsapparaat (de rug en voeten), epilepsie, autisme en gedragsproblemen (boosheid). [minderjarige 2] heeft een auditieve beperking, een belast verleden en er is vermoedelijk sprake van complex trauma.