ECLI:NL:RBDHA:2025:10866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/09/676040 / FA RK 24-8359, C/09/676113 / FA RK 24-8409 en C/09/679216 / FA RK 25-567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij over vier minderjarigen in het kader van jeugd- en zorgrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over vier minderjarigen, geboren in respectievelijk 2016, 2018, 2021 en 2023. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, gezien haar psychische problematiek en middelengebruik. De kinderen zijn al geruime tijd uithuisgeplaatst en hebben behoefte aan stabiliteit en duidelijkheid in hun leven. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De moeder blijft echter altijd de ouder van de kinderen en het contact tussen hen moet behouden blijven. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de voogdij direct kan worden overgedragen aan de gecertificeerde instelling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers: C/09/676040 / FA RK 24-8359
C/09/676113 / FA RK 24-8409
C/09/679216 / FA RK 25-567
Datum uitspraak: 17 juni 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
Gezagsbeëindiging en benoeming voogdij
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, te 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
-
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] ,
-
[de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 4] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.S. Polat te Rijswijk,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De rechtbank merkt ten aanzien van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ook aan als belanghebbenden:
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2],
zijnde de pleegouders van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , tevens de grootmoeder van moederszijde en haar partner,
hierna te noemen: de pleegouders,
beiden wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- verzoekschrift I met bijlagen (betreffende [de minderjarige 3] ), ontvangen op 18 november 2024;
  • verzoekschrift II met bijlagen (betreffende [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ), ontvangen op
  • de nagezonden bereidverklaring van de gecertificeerde instelling ten aanzien van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] van 16 januari 2025;
  • verzoekschrift III met bijlagen (betreffende [de minderjarige 4] ), ontvangen op 24 januari 2025;
  • het verweerschrift van de moeder van 17 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.
1.3.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 20 mei 2025 gesloten en heeft partijen medegedeeld dat op 17 juni 2025 schriftelijk op de verzoeken zal worden beslist. De op de zitting verschenen partijen hebben ermee ingestemd dat de beslissing ten aanzien van alle verzoeken in één beschikking zal worden opgenomen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen bij de pleegouders.
2.3.
[de minderjarige 4] woont in een perspectief-biedend pleeggezin.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 augustus 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verlengd tot 2 september 2025 en voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van [geboortedatum 2] 2025 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 4] verlengd tot 2 maart 2026 en voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [de minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, de gecertificeerde instelling tot voogdes over de kinderen te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft de verzoeken als volgt gemotiveerd. De kinderen hebben al veel meegemaakt in hun jonge leven. Zij zijn opgegroeid in een instabiele opvoedomgeving, gekenmerkt door huiselijk geweld, pedagogische verwaarlozing, wisselende woonplekken en de zeer beperkte beschikbaarheid van de moeder. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven inmiddels al jaren bij de pleegouders. [de minderjarige 4] woont sinds 8 maart 2024 in een crisispleeggezin en verblijft sinds kort in een perspectief-biedend pleeggezin. De moeder heeft de afgelopen jaren geen enkele vorm van inzet of bereidheid getoond om beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. Hierdoor kon niet gestart worden met hulpverlening voor de kinderen, terwijl ze dit wel nodig hadden. Ook gaf de moeder geen toestemming voor bijvoorbeeld vakanties van de kinderen. Verder stond de moeder niet open voor hulpverlening voor zichzelf en was het moeilijk om contact te krijgen met de moeder. Wanneer er wel contact was, stuurde de moeder onsamenhangende teksten en bedreigingen naar de betrokken hulpverleners. Er liggen op dit moment nog meerdere aangiftes tegen de moeder vanwege deze bedreigingen. De moeder wil graag dat alle kinderen terug naar huis komen, maar miskent dat ze geruime tijd geen contact heeft gehad met de kinderen en geen stabiele opvoeder voor hen is geweest. In januari 2024 heeft zij te kennen gegeven geen contact meer met de kinderen te willen totdat zij weet wanneer de kinderen bij haar worden teruggeplaatst. De Raad heeft ter zitting toegelicht dat er sinds kort weer contact is tussen de moeder en de kinderen. Ook lijkt het een stuk beter te gaan met de (psychische) gezondheid van de moeder. Dat is een positieve ontwikkeling en de Raad hoopt dat de moeder de stijgende lijn kan vasthouden. Dat neemt niet weg dat de positieve ontwikkeling pas pril is en dat er veel tijd nodig zal zijn voordat er sprake is van langdurige stabiliteit in het leven van de moeder. De kinderen kunnen daar echter niet op wachten. De kinderen zijn alle vier al lange tijd uithuisgeplaatst en krijgen in hun pleeggezinnen de zorg en begeleiding die zij nodig hebben. Het is belangrijk dat er rust komt voor de kinderen en dat zij duidelijkheid krijgen over wie de belangrijke beslissingen in hun leven neemt, zodat zij vanuit een stabiele basis verder kunnen werken aan hun ontwikkeling. Het kan niet zo zijn dat de kinderen opnieuw de dupe worden als het toch weer minder goed gaat met de moeder en zij toestemming voor gezagsbeslissingen wederom niet of niet tijdig geeft. De Raad verzoekt daarom het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen als voogdes over de kinderen. De Raad benadrukt daarbij dat de moeder altijd een belangrijke rol zal blijven spelen in het leven van de kinderen en het contact tussen de moeder en de kinderen daarom gecontinueerd moet worden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen de verzoeken. De moeder heeft aangevoerd dat een gezagsbeëindigende maatregel een ingrijpend middel is aan het nemen waarvan de wet strenge eisen stelt. Volgens de moeder is niet aan die eisen voldaan. Van een ontwikkelingsbedreiging is volgens de moeder geen sprake. De moeder heeft gedurende de ondertoezichtstelling van de kinderen wel degelijk meegewerkt aan diverse vormen van hulpverlening. Zij heeft meegewerkt aan de begeleide bezoeken en heeft toestemming verleend voor gezagsbeslissingen in het belang van de kinderen. Alleen het afgelopen jaar heeft de moeder geen toestemming verleend voor twee van die beslissingen. Zij voelde zich toen onvoldoende geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen, had een andere visie dan de gecertificeerde instelling en was ook bang geen informatie meer te krijgen over de kinderen. De moeder begrijpt niet waarom de gecertificeerde instelling, die met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling is belast, niet is overgegaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing. Dit was bij uitstek het middel geweest om de moeder toestemming te laten verlenen en dit had de moeder ook veel meer duidelijkheid gegeven. Ook was het wellicht raadzaam geweest, mede vanwege de aangiftes die tegen de moeder zijn gedaan, om de zaak aan een andere jeugdbeschermer over te dragen. De moeder wijst ook op het feit dat zij de afgelopen jaren nooit juridische bijstand heeft gehad. Dit heeft haar positie behoorlijk verzwakt en heeft ervoor gezorgd dat zij niet altijd op de hoogte was van haar rechten en plichten. De moeder erkent dat er een periode is geweest waarin het minder goed met haar ging, vooral na de geboorte van [de minderjarige 4] . Daarvoor werkte zij altijd goed mee met de hulpverlening. Ze vermoedt dat haar klachten destijds te maken hadden met hormonale veranderingen na de zwangerschap. Volgens haar is daar onvoldoende rekening mee gehouden en is er ook geen passende hulp ingezet. Inmiddels gaat het al enkele maanden weer goed met moeder en is zij meer stabiel, hetgeen ook door de gecertificeerde instelling is erkend tijdens de mondelinge behandeling over de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen van [de minderjarige 4] op [geboortedatum 2] 2025. De moeder staat onder behandeling van [instelling 1] en slikt medicatie, maar zij vindt niet dat zij zorg van [instelling 1] nodig heeft. Het contact tussen de moeder en de gecertificeerde instelling verloopt beter, al worden dingen haar nog altijd niet goed uitgelegd. Ook heeft de moeder inmiddels weer begeleide contactmomenten met alle vier de kinderen en deze verlopen goed. De moeder benadrukt dat zij het contact met de kinderen nooit heeft willen verbreken. Zij was in de veronderstelling dat zij geen contact met de kinderen mócht hebben. De moeder zou graag zien dat de bezoeken in aard (onbegeleid) en frequentie worden uitgebreid. De moeder kan zich niet verenigen met het standpunt van de Raad en de gecertificeerde instelling dat het perspectief van de kinderen definitief niet meer bij haar ligt. Er is geen reden om aan te nemen dat de positieve ontwikkeling aan de kant van de moeder zich niet door zal zetten. De moeder wenst een laatste kans te krijgen om aan te tonen dat zij de zorg voor de kinderen op verantwoorde wijze kan dragen. In het bijzonder geldt dit voor [de minderjarige 4] . De moeder vindt het niet te bevatten waarom dit - in ieder geval voor [de minderjarige 4] - geen reële mogelijkheid is, zeker nu zij meer dan een jaar in een crisispleeggezin heeft gewoond, pas sinds een maand in een perspectief-biedend pleeggezin verblijft en het risico bestaat dat zij geïsoleerd raakt van haar zussen en broer. De moeder meent verder dat een gezagsbeëindiging ook niet nodig is om rust en duidelijkheid te creëren. De moeder werkt mee, denkt actief mee over wat de kinderen nodig hebben en stelt hun belang voorop. De moeder vreest dat zij nog verder verwijderd zal raken van de kinderen als haar gezag wordt beëindigd. De moeder voert verder aan dat er geen sprake is van misbruik van haar gezagspositie en zij verzoekt dan ook de verzoeken af te wijzen.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken van de Raad onderschreven. In dit verband is naar voren gebracht dat de gecertificeerde instelling de Raad heeft verzocht om onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel omdat de moeder de afgelopen jaren niet tot nauwelijks toestemming heeft verleend voor zaken die de kinderen betreffen. Er zijn diverse procedures bij de rechtbank geweest voor het verkrijgen van vervangende toestemming. Hierdoor is traumabehandeling voor de kinderen tot op heden niet van de grond gekomen. Inmiddels heeft de moeder wel toestemming verleend voor diagnostisch onderzoek voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Bij [de minderjarige 1] is te zien dat hij meer verantwoordelijkheid op zich neemt dan passend is bij zijn leeftijd. [de minderjarige 2] kan soms vervallen in boos en opstandig gedrag, zonder dat ze zelf weet waar dit door komt. Het is belangrijk dat wordt onderzocht waar het gedrag van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vandaan komt en welke hulpverlening zij nodig hebben. De gecertificeerde instelling bevestigt dat het contact met de moeder sinds een aantal maanden beter verloopt. Daarvoor was het lastig om met de moeder in contact te komen en als er wel contact was, kwam de moeder warrig over en stelde zij zich soms dreigend op. Nu komt de moeder haar afspraken wel na. De gecertificeerde instelling denkt dat dit het gevolg is van de zorgmachtiging die voor de moeder is verleend. De moeder staat onder behandeling van [instelling 1] en slikt gedwongen medicatie. De zorgmachtiging loopt tot 22 juli 2025. [instelling 1] is voornemens om een verlenging van de zorgmachtiging voor de duur van een jaar aan te vragen omdat gevreesd wordt dat de moeder, zonder die machtiging, zal stoppen met de medicatie en niet open zal staan voor verdere hulpverlening. Ook de gecertificeerde instelling maakt zich hier zorgen om en is bang dat het contact met de moeder dan weer zal verslechteren. Er is op dit moment nog te veel onduidelijkheid over de gezondheidstoestand van de moeder en de kinderen kunnen niet wachten tot hier verandering in komt. Het is positief dat het contact tussen de kinderen en de moeder weer is opgestart en dat dit goed verloopt. De gecertificeerde instelling onderzoekt momenteel of de contacten uitgebreid kunnen worden. De gecertificeerde instelling geeft aan dat het goed gaat met alle vier de kinderen. De oudste drie kinderen verblijven al jaren bij de pleegouders en zijn goed aan hen gehecht. [de minderjarige 4] is vorige maand overgeplaatst naar een perspectief-biedend pleeggezin. Daar wordt gezien dat het de pleegouders van [de minderjarige 4] lukt om aan te sluiten bij wat zij nodig heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] staan sinds 2 september 2022 onder toezicht en zijn op die datum uithuisgeplaatst omdat er ernstige zorgen waren over hun veiligheid en ontwikkeling. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn bij de moeder blootgesteld aan lichamelijke en geestelijke verwaarlozing, doordat de moeder niet altijd beschikbaar was voor de kinderen. Ook waren er grote zorgen over het middelengebruik en de psychische gesteldheid van de moeder en zijn de kinderen getuige geweest van huiselijk geweld. De oudste drie kinderen zijn bij de pleegouders geplaatst en verblijven daar inmiddels al jaren. [de minderjarige 4] is op 6 maart 2024 onder toezicht gesteld en op 8 maart 2024 met spoed uithuisgeplaatst omdat er op dat moment opnieuw grote zorgen waren over het middelengebruik van de moeder en ook over haar mogelijkheden om in de basale behoeften van [de minderjarige 4] te voorzien. Door het belaste verleden van de kinderen hebben zij een bovengemiddelde behoefte aan structuur en duidelijkheid. De oudste drie kinderen hebben bij de pleegouders hun veilige en stabiele basis, waardoor zij toekomen aan hun ontwikkeling. Zij hebben zich gehecht aan de pleegouders en voelen zich thuis bij hen. Niettemin zijn er nog altijd zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Met name [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] laten soms zorgelijk gedrag zien. [de minderjarige 1] heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel en neemt op momenten een zorgende rol in die niet past bij zijn leeftijd. [de minderjarige 2] vertoont soms moeilijk en agressief gedrag, waarbij het lastig is haar te corrigeren en te begrenzen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] kampen mogelijk met onverwerkte trauma’s, maar hebben tot op heden geen passende hulpverlening ontvangen omdat de moeder daar geen toestemming voor heeft verleend. [de minderjarige 4] verblijft sinds kort in een perspectief-biedend pleeggezin. Zij heeft daarvoor een jaar in een crisispleeggezin gewoond. Daar werd gezien dat zij een pittig karakter heeft en daardoor vraagt om een opvoeder die stevig in zijn/haar schoenen staat. Het is positief dat alle vier de kinderen de afgelopen jaren wel positieve stappen hebben gezet in hun ontwikkeling. De kinderen hebben echter nog een lange weg te gaan om de gebeurtenissen uit het verleden - die zij bewust of onbewust hebben meegemaakt - een plek te geven.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet tegemoet kan komen aan de opvoedbehoeften van de kinderen. De rechtbank leidt uit de stukken en het onderzoek van de Raad af dat het de moeder de afgelopen jaren niet is gelukt om een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren. Daarbij speelt de eigen problematiek van de moeder een grote rol. Er is bij de moeder sprake van een belast verleden, psychische problematiek en een middelenverslaving. De moeder is door haar persoonlijke problematiek niet in staat de kinderen de bovengemiddelde zorg te bieden die zij nodig hebben. Daarnaast is het de afgelopen jaren lastig gebleken om contact met de moeder te krijgen en haar te bewegen tot het meewerken aan de hulpverlening. Zij ziet de zorgen over de kinderen onvoldoende in, waardoor zij niet altijd beslissingen heeft genomen die in het belang van de kinderen zijn. Verder heeft de moeder de afgelopen jaren op diverse momenten nagelaten om (tijdig) toestemming te geven voor gezagsbeslissingen, waardoor de ontwikkeling van de kinderen is gestagneerd. De gecertificeerde instelling heeft meermaals juridische procedures moeten voeren om zaken voor de kinderen geregeld te krijgen. Daarbij ging het onder andere om een schoolinschrijving voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , het regelen van kinderopvang voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , het verlenen van toestemming voor het overdragen van dossiers van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar [instelling 2] , het verlenen van toestemming voor fysiotherapie voor en controles op het consultatiebureau van [de minderjarige 4] en het aanvragen van paspoorten voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Ook is er geruime tijd geen contact geweest tussen de moeder en de kinderen omdat de moeder niet wilde meewerken aan begeleide contactmomenten. De kinderen - met name de oudste twee - hebben daar veel last van gehad en hebben daar veel onzekerheid door ervaren. De rechtbank vindt het heel positief dat het de afgelopen maanden beter lijkt te gaan met de moeder en dat het contact tussen de moeder en de kinderen weer voorzichtig is opgestart. Dat neemt echter niet weg dat al een tijd duidelijk is dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. Voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ligt het perspectief bij de pleegouders en dit is ook aan [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uitgelegd door middel van Words and Pictures. Ook voor [de minderjarige 4] heeft de gecertificeerde instelling vastgesteld dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt en zij verblijft nu in een perspectief-biedend pleeggezin. De rechtbank hoopt - net als de Raad en de gecertificeerde instelling - dat de moeder de stijgende lijn in haar eigen ontwikkeling kan voortzetten en verder kan werken aan het creëren van een stabiel leven voor zichzelf. Van langdurige stabiliteit is echter nog lang geen sprake, terwijl voor de kinderen de aanvaardbare termijn - de termijn waarbinnen de kinderen onzekerheid mogen ervaren over waar en bij wie zij zullen opgroeien - is verstreken. Aangezien het duidelijk is dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, vindt de rechtbank de maatregelen van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passend voor de huidige situatie. Uit het systeem van de wet volgt immers dat de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet geëigend zijn als thuisplaatsing niet meer aan de orde is. Dat verhoudt zich immers niet tot de tijdelijkheid van die maatregelen, die er in beginsel op zijn gericht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer bij de ouder met gezag te leggen. De rechtbank is er verder niet van overtuigd dat de hulpverlening en het verblijf van de kinderen bij hun pleeggezinnen in vrijwillig kader voortgezet kunnen worden. De moeder kan zich namelijk niet verenigen met de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen. Daarnaast heeft de rechtbank er, gelet op het verleden, geen vertrouwen in dat de moeder de noodzakelijke toestemming voor gezagsbeslissingen steeds (tijdig) zal verlenen. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
5.5.
De rechtbank zal de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen. Deze beslissing neemt niet weg dat de moeder altijd de ouder van de kinderen blijft en dat hun ouder-kind band ook in de toekomst behouden moet blijven. De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling dan ook mee dat het contact en de uitbreiding daarvan altijd een aandachtspunt moet blijven. De belangen van de kinderen zullen hierbij uiteraard leidend moeten zijn. De rechtbank volgt de Raad ook in haar inschatting dat gezagsbeëindiging de moeder mogelijk meer ruimte gaat geven om aan zichzelf te werken en het belang van (uitbreiding van) contact met de kinderen als liefdevolle moeder voorop te stellen. Zoals de gecertificeerde instelling tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, wil de gezagsbeëindiging ook niet zeggen dat de moeder nimmer meer bij gezagsbeslissingen betrokken zal worden; als er méér stabiliteit bij moeder is, is meer betrokkenheid van moeder daarbij mogelijk, aldus de gecertificeerde instelling.
5.6.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, moet de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over de kinderen te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat de voogdij op dit moment bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie beslissingen nemen in het belang van de kinderen.
5.7.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op
6 januari 1996 op Curaçao, Nederlandse Antillen, over de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2021 in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2023 in [geboorteplaats] ;
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen: Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E. Schotte, mr. J.E. Bierling en mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.