ECLI:NL:RBDHA:2025:10875
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Senegalese nationaliteit hebbende, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit, genomen op 17 april 2025, is gebaseerd op de stelling dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, aangezien hij op 18 december 2024 illegaal via Spanje het grondgebied van de EU is ingereisd en daar zijn vingerafdrukken heeft afgestaan. De rechtbank heeft de zaak op 4 juni 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Eiser heeft zijn asielaanvraag op 5 maart 2025 ingediend en stelt dat hij in Spanje niet goed is voorgelicht over zijn rechten en de procedure. Hij vreest voor zijn (mentale) gezondheid bij een overdracht aan Spanje, waar hij mogelijk in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld of op straat zal belanden. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechtbank wijst erop dat eiser geen objectieve informatie heeft over de asiel- en opvangsystemen in Spanje en dat hij eerder geen asielaanvraag in Spanje heeft ingediend.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.